Actualiteiten overheidsprivaatrecht – maart 2021

 8 april 2021 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij.

Ditmaal onder meer de uitspraken over de uitleg van gemeentelijke inspanningsverplichtingen, het belang van toestemming in het kader van verjaringszaken en het verhalen van kosten voor verwijdering van PUR-afval.

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer de uitspraken over de uitleg van gemeentelijke inspanningsverplichtingen, het belang van toestemming in het kader van verjaringszaken en het verhalen van kosten voor verwijdering van PUR-afval.

Onderhandelingen en (totstandkomings-)voorwaarden

Een uitspraak van de rechtbank Overijssel draaide om – tussen gemeente en ontwikkelaar gevoerde onderhandelingen over – de herontwikkeling van een gebied. In dit gebied moesten nogal wat bedrijven verplaatsen, en dus ook overeenkomsten gesloten worden (voor die verplaatsingen), voordat de herontwikkeling kon plaatsvinden. De herontwikkeling was dus afhankelijk van deelname van veel betrokkenen; er moesten heel wat stukjes gelegd worden voordat de puzzel er lag. In de onderhandelingen had de gemeente – kort en simpel gezegd – aangegeven dat zij alleen een anterieure overeenkomst zou sluiten als alle andere overeenkomsten ook rond waren (‘als de hele puzzel er niet ligt, gaat uw stukje ook niet door’) en dat ook in de considerans van het concept voor diezelfde anterieure overeenkomst opgeschreven. Uiteindelijk wordt een aantal stukjes niet gelegd, maar meent de ontwikkelaar toch dat zijn anterieure overeenkomst tot stand is gekomen. Daar gaat de rechtbank niet in mee, nu het voor ontwikkelaar duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een 'totaalpakket'. Hierop sneuvelen ook de vorderingen van de ontwikkelaar tot dooronderhandeling en vergoeding van de door haar gesteld geleden schade.

Ongerechtvaardigde verrijking verwijderingskosten PUR

De gemeente heeft een geschil met een van haar burgers over de verwijdering van bouw- en sloopafval gecontamineerd met polyurethaan (PUR). Dat sloopafval behoorde toe aan de burger, die het afval niet afgevoerd kreeg, omdat menig afvalverwerkingsbedrijf de PUR weigerde vanwege recyclingproblemen. Bovendien zou het afvoeren tot hoge kosten leiden. Na enig getouwtrek tussen burger en gemeente, is de gemeente zelf tot verwijdering van het afval overgegaan. Zij vordert in rechte dat de burger de gemaakte kosten - € 61.733,17 - aan haar moet vergoeden. Daartoe stelt de gemeente onder andere dat de burger ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt. De rechtbank Overijssel oordeelt dat de burger inderdaad ongerechtvaardigd is verrijkt. Hij heeft immers geen kosten hoeven maken voor de verwijdering van zijn sloopafval, die hij wel had moeten maken als de gemeente het niet voor hem had gedaan. Onder andere omdat de gemeente de burger zijn kans had ontnomen zelf meer onderzoek te verrichten naar alternatieven voor afvoering van het sloopafval, stelt de gemeente het door de burger te betalen bedrag naar redelijkheid vast op € 20.000,-.

Privaatrechtelijke opzegging na publiekrechtelijke vergunning

Een visser uit Spaarndam maakt al sinds jaar en dag gebruik van een steiger. Daarvoor beschikte hij over zowel een publiekrechtelijke ontheffing als privaatrechtelijke toestemming. Op enig moment heeft het Hoogheemraadschap Rijnland de verleende privaatrechtelijke toestemming opgezegd, en de visser gesommeerd de betreffende steiger te verwijderen. De aan de visser verleende ontheffing is niet ingetrokken. De visser vordert bij de rechtbank kort en goed dat de steiger niet verwijderd wordt en dat hij gebruik kan blijven maken van de steiger, omdat hij nog steeds beschikt over een ontheffing. De voorzieningenrechter wijst die vordering af en in hoger beroep is het hof het met de voorzieningenrechter eens. Daartoe redeneert het hof onder andere dat als eigenaar van het water en de waterbodem Rijnland de bevoegdheid heeft om privaatrechtelijke toestemming te weigeren bij bijzonder gebruik. Het aanleggen en hebben van een steiger viel onder dat gebruik. Deze toestemming moet worden onderscheiden van de verleende ontheffing van het verbod om in de betreffende keur een steiger te mogen hebben. Enkel de ontheffing was daarmee niet voldoende om verwijdering van de steiger te voorkomen.

Verhuurder kan ontbindingsverklaring verzenden nog vóór sluiting 13b Opiumwet

Dat volgt uit een arrest dat het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2021 publiceerde. De burgemeester van Rotterdam had het voornemen geuit om een woning te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, vanwege de vondst van een handelshoeveelheid drugs. De daadwerkelijke sluiting moest nog volgen. De verhuurder dacht slim te zijn om de ontbindingsverklaring alvast te versturen voor het geval de woning daadwerkelijk gesloten zou worden. Die handelswijze keurt het gerechtshof Den Haag goed. Hoewel artikel 7:231, tweede lid, BW strikt genomen de mogelijkheid biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden zodra de woning ‘is gesloten’, mag de ontbindingsverklaring al wel voorafgaand aan de daadwerkelijke sluiting verzonden worden. Dit voor zover de ontbinding (pas) effect sorteert op het moment van de feitelijke sluiting. Dat de ontbindingsverklaring al voor de sluiting wordt verstuurd is volgens het hof in het belang van alle betrokkenen, nu dit de kans vergroot dat de ontbindingsverklaring de huurder daadwerkelijk bereikt.

Uitlatingen tijdens interview leiden niet tot onrechtmatige overheidsdaad

Kunnen de uitlatingen tijdens een interview afkomstig van een burgemeester met twee petten op (zijnde burgemeester en voorzitter van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum) een onrechtmatige daad van de gemeente opleveren? De rechtbank Overijssel meent in dit geval van niet. Uit een krantenartikel bleek dat de burgemeester zou hebben gezegd dat een bij naam genoemde zorgorganisatie zijn geld niet goed zou besteden, waarbij onder meer de term ‘gelukzoeker’ viel en een verband werd gelegd met zorgfraude. De zorgorganisatie vorderde bij de rechtbank vergoeding door de gemeente van (onder meer) reputatieschade. De rechtbank Overijssel achtte de drempel van een onrechtmatige daad in dit geval niet gehaald. Er is namelijk, kort gezegd, geen letterlijke verdenking of beschuldiging van fraude geuit. Ook is niet aannemelijk geworden dat de zorgorganisatie enige schade zou hebben geleden door de uitlating. Gemeenten die met dergelijke claims geconfronteerd worden, kunnen er goed aan doen om een rectificatie op hun website te plaatsen. De rechtbank woog in dit geval namelijk mee dat de gemeente met het plaatsen van de rectificatie de beschuldigingen voldoende had rechtgezet.

Toestemming van gemeente staat in de weg aan verjaring

Is een inwoner door verjaring eigenaar geworden van een strook gemeentegrond? Deze vraag, waarmee gemeenten vaak geconfronteerd worden, stond centraal in een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De gemeente vorderde een verklaring voor recht dat zij (nog altijd) eigenaar was van een strook grond die de inwoner in gebruik had, en vorderde staking van het gebruik door de inwoner en ontruiming. De inwoner stelde zich op het standpunt dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de grond. Daarin gaat de rechtbank niet mee. De inwoner had in 1995 gevraagd wat er met de grond zou gebeuren, waarop de gemeente antwoordde dat zij geen plannen had met de grond en dat de inwoner deze mocht gebruiken zolang daarop niet werd gebouwd. Door deze toestemming is de inwoner houder van de grond geworden voor de gemeente. Doordat hij houder was, is hij nooit bezitter geworden. Van verkrijging door verjaring kan daarom geen sprake zijn.

Geen aansprakelijkheid voor te laat beslissen op aanvraag, ondanks overeenkomst

De Hoge Raad heeft een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch bekrachtigd, waarin geoordeeld was dat de gemeente niet aansprakelijk is voor het te laat beslissen op bouwaanvragen. De gemeente had met de aanvrager een overeenkomst gesloten, waarin een inspanningsverplichting was opgenomen voor de gemeente om elke aanvraag in het project direct na indiening in behandeling te nemen en binnen de gestelde wettelijke termijnen af te handelen. Nadat de gemeente niet tijdig besliste op aanvragen en het project vastliep, vorderde de aanvrager vergoeding van zijn schade. Het Hof legde de inspanningsverplichting zo uit, dat daarmee geen contractuele aansprakelijkheid van de gemeente werd beoogd voor het geval niet binnen de beslistermijn werd besloten. Dat baseerde het Hof op de inhoud en het karakter van de overeenkomst. Het gevolg is dat de aansprakelijkheid van de gemeente niet op basis van de overeenkomst, maar op basis van onrechtmatige daad wordt beoordeeld. Daarbij is het uitgangspunt dat te laat beslissen niet onrechtmatig is. De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in stand.   

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Keesjan Meijering, Mariëtta Buitenhuis, Floris van de Pol en Ron de Martines. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meldt u zich dan per e-mail aan.

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer de uitspraken over de uitleg van gemeentelijke inspanningsverplichtingen, het belang van toestemming in het kader van verjaringszaken en het verhalen van kosten voor verwijdering van PUR-afval.

Onderhandelingen en (totstandkomings-)voorwaarden

Een uitspraak van de rechtbank Overijssel draaide om – tussen gemeente en ontwikkelaar gevoerde onderhandelingen over – de herontwikkeling van een gebied. In dit gebied moesten nogal wat bedrijven verplaatsen, en dus ook overeenkomsten gesloten worden (voor die verplaatsingen), voordat de herontwikkeling kon plaatsvinden. De herontwikkeling was dus afhankelijk van deelname van veel betrokkenen; er moesten heel wat stukjes gelegd worden voordat de puzzel er lag. In de onderhandelingen had de gemeente – kort en simpel gezegd – aangegeven dat zij alleen een anterieure overeenkomst zou sluiten als alle andere overeenkomsten ook rond waren (‘als de hele puzzel er niet ligt, gaat uw stukje ook niet door’) en dat ook in de considerans van het concept voor diezelfde anterieure overeenkomst opgeschreven. Uiteindelijk wordt een aantal stukjes niet gelegd, maar meent de ontwikkelaar toch dat zijn anterieure overeenkomst tot stand is gekomen. Daar gaat de rechtbank niet in mee, nu het voor ontwikkelaar duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een 'totaalpakket'. Hierop sneuvelen ook de vorderingen van de ontwikkelaar tot dooronderhandeling en vergoeding van de door haar gesteld geleden schade.

Ongerechtvaardigde verrijking verwijderingskosten PUR

De gemeente heeft een geschil met een van haar burgers over de verwijdering van bouw- en sloopafval gecontamineerd met polyurethaan (PUR). Dat sloopafval behoorde toe aan de burger, die het afval niet afgevoerd kreeg, omdat menig afvalverwerkingsbedrijf de PUR weigerde vanwege recyclingproblemen. Bovendien zou het afvoeren tot hoge kosten leiden. Na enig getouwtrek tussen burger en gemeente, is de gemeente zelf tot verwijdering van het afval overgegaan. Zij vordert in rechte dat de burger de gemaakte kosten - € 61.733,17 - aan haar moet vergoeden. Daartoe stelt de gemeente onder andere dat de burger ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt. De rechtbank Overijssel oordeelt dat de burger inderdaad ongerechtvaardigd is verrijkt. Hij heeft immers geen kosten hoeven maken voor de verwijdering van zijn sloopafval, die hij wel had moeten maken als de gemeente het niet voor hem had gedaan. Onder andere omdat de gemeente de burger zijn kans had ontnomen zelf meer onderzoek te verrichten naar alternatieven voor afvoering van het sloopafval, stelt de gemeente het door de burger te betalen bedrag naar redelijkheid vast op € 20.000,-.

Privaatrechtelijke opzegging na publiekrechtelijke vergunning

Een visser uit Spaarndam maakt al sinds jaar en dag gebruik van een steiger. Daarvoor beschikte hij over zowel een publiekrechtelijke ontheffing als privaatrechtelijke toestemming. Op enig moment heeft het Hoogheemraadschap Rijnland de verleende privaatrechtelijke toestemming opgezegd, en de visser gesommeerd de betreffende steiger te verwijderen. De aan de visser verleende ontheffing is niet ingetrokken. De visser vordert bij de rechtbank kort en goed dat de steiger niet verwijderd wordt en dat hij gebruik kan blijven maken van de steiger, omdat hij nog steeds beschikt over een ontheffing. De voorzieningenrechter wijst die vordering af en in hoger beroep is het hof het met de voorzieningenrechter eens. Daartoe redeneert het hof onder andere dat als eigenaar van het water en de waterbodem Rijnland de bevoegdheid heeft om privaatrechtelijke toestemming te weigeren bij bijzonder gebruik. Het aanleggen en hebben van een steiger viel onder dat gebruik. Deze toestemming moet worden onderscheiden van de verleende ontheffing van het verbod om in de betreffende keur een steiger te mogen hebben. Enkel de ontheffing was daarmee niet voldoende om verwijdering van de steiger te voorkomen.

Verhuurder kan ontbindingsverklaring verzenden nog vóór sluiting 13b Opiumwet

Dat volgt uit een arrest dat het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2021 publiceerde. De burgemeester van Rotterdam had het voornemen geuit om een woning te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, vanwege de vondst van een handelshoeveelheid drugs. De daadwerkelijke sluiting moest nog volgen. De verhuurder dacht slim te zijn om de ontbindingsverklaring alvast te versturen voor het geval de woning daadwerkelijk gesloten zou worden. Die handelswijze keurt het gerechtshof Den Haag goed. Hoewel artikel 7:231, tweede lid, BW strikt genomen de mogelijkheid biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden zodra de woning ‘is gesloten’, mag de ontbindingsverklaring al wel voorafgaand aan de daadwerkelijke sluiting verzonden worden. Dit voor zover de ontbinding (pas) effect sorteert op het moment van de feitelijke sluiting. Dat de ontbindingsverklaring al voor de sluiting wordt verstuurd is volgens het hof in het belang van alle betrokkenen, nu dit de kans vergroot dat de ontbindingsverklaring de huurder daadwerkelijk bereikt.

Uitlatingen tijdens interview leiden niet tot onrechtmatige overheidsdaad

Kunnen de uitlatingen tijdens een interview afkomstig van een burgemeester met twee petten op (zijnde burgemeester en voorzitter van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum) een onrechtmatige daad van de gemeente opleveren? De rechtbank Overijssel meent in dit geval van niet. Uit een krantenartikel bleek dat de burgemeester zou hebben gezegd dat een bij naam genoemde zorgorganisatie zijn geld niet goed zou besteden, waarbij onder meer de term ‘gelukzoeker’ viel en een verband werd gelegd met zorgfraude. De zorgorganisatie vorderde bij de rechtbank vergoeding door de gemeente van (onder meer) reputatieschade. De rechtbank Overijssel achtte de drempel van een onrechtmatige daad in dit geval niet gehaald. Er is namelijk, kort gezegd, geen letterlijke verdenking of beschuldiging van fraude geuit. Ook is niet aannemelijk geworden dat de zorgorganisatie enige schade zou hebben geleden door de uitlating. Gemeenten die met dergelijke claims geconfronteerd worden, kunnen er goed aan doen om een rectificatie op hun website te plaatsen. De rechtbank woog in dit geval namelijk mee dat de gemeente met het plaatsen van de rectificatie de beschuldigingen voldoende had rechtgezet.

Toestemming van gemeente staat in de weg aan verjaring

Is een inwoner door verjaring eigenaar geworden van een strook gemeentegrond? Deze vraag, waarmee gemeenten vaak geconfronteerd worden, stond centraal in een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De gemeente vorderde een verklaring voor recht dat zij (nog altijd) eigenaar was van een strook grond die de inwoner in gebruik had, en vorderde staking van het gebruik door de inwoner en ontruiming. De inwoner stelde zich op het standpunt dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de grond. Daarin gaat de rechtbank niet mee. De inwoner had in 1995 gevraagd wat er met de grond zou gebeuren, waarop de gemeente antwoordde dat zij geen plannen had met de grond en dat de inwoner deze mocht gebruiken zolang daarop niet werd gebouwd. Door deze toestemming is de inwoner houder van de grond geworden voor de gemeente. Doordat hij houder was, is hij nooit bezitter geworden. Van verkrijging door verjaring kan daarom geen sprake zijn.

Geen aansprakelijkheid voor te laat beslissen op aanvraag, ondanks overeenkomst

De Hoge Raad heeft een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch bekrachtigd, waarin geoordeeld was dat de gemeente niet aansprakelijk is voor het te laat beslissen op bouwaanvragen. De gemeente had met de aanvrager een overeenkomst gesloten, waarin een inspanningsverplichting was opgenomen voor de gemeente om elke aanvraag in het project direct na indiening in behandeling te nemen en binnen de gestelde wettelijke termijnen af te handelen. Nadat de gemeente niet tijdig besliste op aanvragen en het project vastliep, vorderde de aanvrager vergoeding van zijn schade. Het Hof legde de inspanningsverplichting zo uit, dat daarmee geen contractuele aansprakelijkheid van de gemeente werd beoogd voor het geval niet binnen de beslistermijn werd besloten. Dat baseerde het Hof op de inhoud en het karakter van de overeenkomst. Het gevolg is dat de aansprakelijkheid van de gemeente niet op basis van de overeenkomst, maar op basis van onrechtmatige daad wordt beoordeeld. Daarbij is het uitgangspunt dat te laat beslissen niet onrechtmatig is. De Hoge Raad laat dit oordeel van het hof in stand.   

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Keesjan Meijering, Mariëtta Buitenhuis, Floris van de Pol en Ron de Martines. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meldt u zich dan per e-mail aan.

Gerelateerde expertises