Rechtspraak: een van de projectontwikkelaar afhankelijke wethouder

 8 december 2021 | Publicatie

Als een wethouder een persoonlijk financieel belang heeft bij een goede relatie met een projectontwikkelaar, mag hij niet meestemmen over een omgevingsvergunning voor de realisatie van een bouwplan van die ontwikkelaar. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1682, link).

Het bouwplan betreft een zogenaamd vitaliteitshotel in Domburg. Eerder had een wethouder van Veere, de gemeente waar Domburg binnen valt, een appartementsrecht in een hotel van de initiatiefnemer gekocht. Bij het aangaan van de koopovereenkomst is ook een verhuurbemiddelingsovereenkomst en een beheerovereenkomst gesloten. In een integriteitsonderzoek is in verband hiermee geconcludeerd dat met de afhankelijkheid van de projectontwikkelaar voor de verhuur van het appartement de wethouder een persoonlijk financieel belang heeft bij een goede relatie met een ondernemer die meerdere projecten in de gemeente Veere heeft en waarmee het gemeentebestuur dientengevolge verschillende relaties onderhoudt.

De Afdeling overweegt dat vaststaat dat de wethouder aanwezig was ten tijde van de vergadering waarin is besloten de door de initiatiefnemer gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Zij vervolgt: “Uit de besluitenlijst volgt niet dat [de wethouder] zich van stemming heeft onthouden, terwijl hij dit, gelet op de conclusies van het integriteitsonderzoek en zoals het college heeft erkend […], wel had moeten doen. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college hierdoor in strijd met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld.” Volgens de Afdeling heeft het college niet voldaan aan de zorgplicht die in elk geval inhoudt dat het voorkomt dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid van artikel 2:4 van de Awb neergelegde norm. Ten slotte: “De omstandigheid dat als [de wethouder] zich had onthouden van de stemming er nog steeds een meerderheid voor vaststelling van het besluit zou hebben gestemd, doet daar niet aan af. Het feit dat [de wethouder] heeft deelgenomen aan de stemming, terwijl het college achteraf heeft erkend dat hij dit niet had mogen doen, is genoeg reden voor het oordeel dat het college de zorgplicht niet in acht heeft genomen.”

Als een wethouder een persoonlijk financieel belang heeft bij een goede relatie met een projectontwikkelaar, mag hij niet meestemmen over een omgevingsvergunning voor de realisatie van een bouwplan van die ontwikkelaar. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1682, link).

Het bouwplan betreft een zogenaamd vitaliteitshotel in Domburg. Eerder had een wethouder van Veere, de gemeente waar Domburg binnen valt, een appartementsrecht in een hotel van de initiatiefnemer gekocht. Bij het aangaan van de koopovereenkomst is ook een verhuurbemiddelingsovereenkomst en een beheerovereenkomst gesloten. In een integriteitsonderzoek is in verband hiermee geconcludeerd dat met de afhankelijkheid van de projectontwikkelaar voor de verhuur van het appartement de wethouder een persoonlijk financieel belang heeft bij een goede relatie met een ondernemer die meerdere projecten in de gemeente Veere heeft en waarmee het gemeentebestuur dientengevolge verschillende relaties onderhoudt.

De Afdeling overweegt dat vaststaat dat de wethouder aanwezig was ten tijde van de vergadering waarin is besloten de door de initiatiefnemer gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Zij vervolgt: “Uit de besluitenlijst volgt niet dat [de wethouder] zich van stemming heeft onthouden, terwijl hij dit, gelet op de conclusies van het integriteitsonderzoek en zoals het college heeft erkend […], wel had moeten doen. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college hierdoor in strijd met artikel 2:4, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld.” Volgens de Afdeling heeft het college niet voldaan aan de zorgplicht die in elk geval inhoudt dat het voorkomt dat de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid van artikel 2:4 van de Awb neergelegde norm. Ten slotte: “De omstandigheid dat als [de wethouder] zich had onthouden van de stemming er nog steeds een meerderheid voor vaststelling van het besluit zou hebben gestemd, doet daar niet aan af. Het feit dat [de wethouder] heeft deelgenomen aan de stemming, terwijl het college achteraf heeft erkend dat hij dit niet had mogen doen, is genoeg reden voor het oordeel dat het college de zorgplicht niet in acht heeft genomen.”