Een ondernemingsraad mag niet procederen tegen de oprichting van een gemeenschappelijke regeling

 28 oktober 2019 | Blog

Wanneer een gemeente meer dan 35 werknemers in dienst heeft moet er een ondernemingsraad worden ingesteld. Aan de OR komt het zogenaamde medezeggenschapsrecht toe in het kader van personele aangelegenheden. Het medezeggenschapsrecht valt uiteen in een overleg-, advies- en beroepsrecht. In het arrest van 22 maart 2019 oordeelde de Hoge Raad dat de bevoegdheden van de OR in ieder geval niet zo ver strekken dat de OR zich via een procedure kan verzetten tegen de oprichting van een gemeenschappelijke regeling. Die besluitvorming behoort namelijk tot het primaat van de politiek.

Beslissing tot oprichting van een gemeenschappelijke regeling vergt een politieke afweging

Het adviesrecht van ondernemingsraden bij de overheid is gereguleerd in artikel 46d aanhef en onder b, van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Daaruit volgt dat de OR in principe geen overleg-, advies- en beroepsrecht heeft over besluiten die vallen onder het primaat van de politiek. Wel kan de overheid ten aanzien van deze besluiten aan de OR een zogenaamd “bovenwettelijk adviesrecht” (zie artikel 32 lid 2, van de WOR) of “informeel adviesrecht” verlenen. In dit geval was een “bovenwettelijk adviesrecht” verleend. De vraag was nu of onder het toekennen van het “bovenwettelijk adviesrecht” ook de bevoegdheid tot het instellen van beroep tegen de beslissing tot het al dan niet opvolgen van het advies, viel.

De Hoge Raad beantwoordt deze vraag in het arrest van 22 maart jl. ontkennend. Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk niet dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om het beroepsrecht uit te breiden tot besluiten die vallen onder het primaat van de politiek. Wanneer er (dus) een bovenwettelijk advies door de OR is gegeven over een onderwerp dat valt onder het primaat van de politiek, dan bestaat er dus voor de OR geen mogelijkheid om tegen het al dan niet opvolgen van het advies beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer.

Oprichting, opheffing, uittreding en wijziging gemeenschappelijke regeling betreffen het primaat van de politiek

Het voornoemde arrest van de Hoge Raad leert ons dat besluiten tot oprichting, opheffing, uittreding en wijziging van gemeenschappelijke regelingen hoe dan ook behoren tot het primaat van de politiek. Het gevolg daarvan is, dat de OR hoogstens als adviseur bij dergelijke besluitvorming kan worden betrokken. Een beroepsrecht tegen het al dan niet opvolgen van het advies ontbreekt echter, nu de wetgever een beroepsrecht van de OR tegen dergelijke besluiten niet wenselijk heeft geacht.

Wanneer een gemeente meer dan 35 werknemers in dienst heeft moet er een ondernemingsraad worden ingesteld. Aan de OR komt het zogenaamde medezeggenschapsrecht toe in het kader van personele aangelegenheden. Het medezeggenschapsrecht valt uiteen in een overleg-, advies- en beroepsrecht. In het arrest van 22 maart 2019 oordeelde de Hoge Raad dat de bevoegdheden van de OR in ieder geval niet zo ver strekken dat de OR zich via een procedure kan verzetten tegen de oprichting van een gemeenschappelijke regeling. Die besluitvorming behoort namelijk tot het primaat van de politiek.

Beslissing tot oprichting van een gemeenschappelijke regeling vergt een politieke afweging

Het adviesrecht van ondernemingsraden bij de overheid is gereguleerd in artikel 46d aanhef en onder b, van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Daaruit volgt dat de OR in principe geen overleg-, advies- en beroepsrecht heeft over besluiten die vallen onder het primaat van de politiek. Wel kan de overheid ten aanzien van deze besluiten aan de OR een zogenaamd “bovenwettelijk adviesrecht” (zie artikel 32 lid 2, van de WOR) of “informeel adviesrecht” verlenen. In dit geval was een “bovenwettelijk adviesrecht” verleend. De vraag was nu of onder het toekennen van het “bovenwettelijk adviesrecht” ook de bevoegdheid tot het instellen van beroep tegen de beslissing tot het al dan niet opvolgen van het advies, viel.

De Hoge Raad beantwoordt deze vraag in het arrest van 22 maart jl. ontkennend. Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk niet dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om het beroepsrecht uit te breiden tot besluiten die vallen onder het primaat van de politiek. Wanneer er (dus) een bovenwettelijk advies door de OR is gegeven over een onderwerp dat valt onder het primaat van de politiek, dan bestaat er dus voor de OR geen mogelijkheid om tegen het al dan niet opvolgen van het advies beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer.

Oprichting, opheffing, uittreding en wijziging gemeenschappelijke regeling betreffen het primaat van de politiek

Het voornoemde arrest van de Hoge Raad leert ons dat besluiten tot oprichting, opheffing, uittreding en wijziging van gemeenschappelijke regelingen hoe dan ook behoren tot het primaat van de politiek. Het gevolg daarvan is, dat de OR hoogstens als adviseur bij dergelijke besluitvorming kan worden betrokken. Een beroepsrecht tegen het al dan niet opvolgen van het advies ontbreekt echter, nu de wetgever een beroepsrecht van de OR tegen dergelijke besluiten niet wenselijk heeft geacht.