Aansprakelijkheid voor graafschade opgehelderd: Hoge Raad bepaalt de status van de Richtlijn zorgvuldig graafproces

 16 juli 2018 | Blog

In de Nederlandse bodem ligt een zeer groot aantal kabels en leidingen, naar schatting van de Rijksoverheid wel 1,7 miljoen kilometer. Het risico dat één of meerdere van deze kabels en leidingen worden geraakt bij graafwerkzaamheden, is dan ook aanzienlijk. De jaarlijkse directe kosten die verband houden met graafschade bedragen, wederom naar schatting van de Rijksoverheid, ongeveer 25 miljoen euro.

Wettelijke regeling preventie graafschade
Om het optreden van graafschade zoveel mogelijk te voorkomen, bestaat in Nederland de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (de WIBON, voorheen de WION, hierna aangeduid als: "Wet"), en het Besluit informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (het BIBON, voorheen het BION, hierna aangeduid als: "Besluit").

In deze Wet en dit Besluit is een aantal verplichtingen opgenomen voor de grondroerder en de netbeheerder, teneinde graafschade te voorkomen. Voor de grondroerder kan worden gedacht aan:

  • de verplichting om graafwerkzaamheden zorgvuldig te verrichten (artikel 2 lid 2 van de Wet);
  • de verplichting om voorafgaande aan de graafwerkzaamheden een 'KLIC'-melding te doen (artikel 2 lid 3 en artikel 8 lid 1 van de Wet);
  • de verplichting om onderzoek te verrichten naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie (artikel 2 lid 3 van de Wet).

Voor de netbeheerder kan worden gedacht aan:

  • de verplichting om tijdig te reageren op een KLIC-melding (artikel 11 lid 1 van de Wet);
  • de verplichting om in voorkomend geval onder meer de liggingsgegevens en de relevante eigenschappen van zijn net door te geven aan de grondroerder. De liggingsgegevens van het net dienen te zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige metingen die voor de netwerkbeheerder beschikbaar zijn, maar moeten ten minste tot op één meter nauwkeurig worden weergegeven.

Aansprakelijkheid voor graafschade
Ondanks deze voorzorgsmaatregelen komt het in de praktijk regelmatig voor dat er graafschade optreedt. In die gevallen is het relevant te weten wie er voor die schade aansprakelijk is, de grondroerder of de netbeheerder? Over deze vraag bestond in de praktijk lang niet altijd duidelijkheid, onder meer niet over de vraag hoe de diverse in de Wet en het Besluit opgenomen door de verschillende partijen in acht te nemen voorzorgsmaatregelen zich tot elkaar verhouden. Mocht de grondroerder er bijvoorbeeld altijd op vertrouwen dat de door de netbeheerder verstrekte liggingsgegevens met een marge van maximaal 1 meter nauwkeurig waren? En wat is de invloed van de Richtlijn zorgvuldig graafproces (thans CROW 500) op de door de grondroerder te betrachten zorgvuldigheid?    

In zijn arrest van 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772 heeft de Hoge Raad deze vragen behandeld.[1] De Hoge Raad stelt vast dat de netbeheerder verplicht is om de liggingsgegevens van zijn net(ten) zo nauwkeurig als redelijkerwijs mogelijk is, aan de grondroerder te verstrekken. Schending van die verplichting kan leiden tot eigen schuld van de netbeheerder. De grondroerder mag er op zijn beurt volgens de Hoge Raad echter niet zonder meer op vertrouwen, dat de door een netbeheerder verstrekte liggingsgegevens ook altijd daadwerkelijk tot op 1 meter nauwkeurig zijn. De werkelijke ligging van het net kan immers door tal van oorzaken afwijken van de tekening.          

Of en in welke mate de grondroerder op een dergelijke kaart mag vertrouwen, hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval. Hij noemt in zijn arrest de volgende omstandigheden:

  • De tijdsduur dat het net al ter plaatse ligt. Immers, hoe langer geleden het net is aangelegd, hoe minder waarschijnlijk het is dat de liggingsgegevens tot op één meter nauwkeurig zijn (in de casus waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld was het net in 1956-1957 aangelegd);
  • De vraag of er na het aanleggen van het net ter plaatse in de grond is geroerd (in de aan de Hoge Raad voorgelegde casus was er in 1980, na achteraf blijkt over het net, een damwand geplaatst).  

Deze omstandigheden zijn dus in ieder geval relevant, maar niet uitputtend. Het blijft zo dat alle relevante omstandigheden van het geval bij elkaar maken of een grondroerder mag vertrouwen op de door de netbeheerder verstrekte liggingsgegevens. De grondroerder zal dit van geval tot geval moeten beoordelen. Oplettendheid is dus geboden!

Richtlijn 'zorgvuldig graafproces' is leidend
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de door het CROW opgestelde Richtlijn zorgvuldig graafproces (hierna: "Richtlijn"; CROW 500), van groot belang is voor de beoordeling van de vraag of een grondroerder voldoende zorgvuldig heeft gegraven. Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling van de vraag of een grondroerder aan zijn zorgplicht heeft voldaan (en dus zorgvuldig genoeg heeft gegraven) in beginsel aansluiten bij de Richtlijn. Afwijken is alleen toegestaan indien wordt gemotiveerd waarom de omstandigheden van het concrete geval maakten dat van de richtlijn mocht worden afgeweken.

Praktisch betekent dit voor een grondroerder dat hij de Richtlijn zoveel mogelijk zal willen volgen, omdat afwijken van de Richtlijn het risico in het leven roept dat hij door een netbeheerder met succes aansprakelijk kan worden gehouden voor onverhoopt veroorzaakte graafschade. Mocht het volgen van de Richtlijn in een gegeven geval niet mogelijk zijn, dan lijkt het voor een grondroerder verstandig om hierover vooraf afstemming te zoeken met de netbeheerder en bovendien om nauwkeurig te documenteren waarom wordt afgeweken van de Richtlijn. Verder blijft altijd gelden dat een grondroerder zo zorgvuldig mogelijk moet graven.

[1] Dit arrest is weliswaar gewezen onder de WION en de BION, maar de relevante bepalingen uit die regelingen zijn teruggekomen in de Wet en het Besluit.

In de Nederlandse bodem ligt een zeer groot aantal kabels en leidingen, naar schatting van de Rijksoverheid wel 1,7 miljoen kilometer. Het risico dat één of meerdere van deze kabels en leidingen worden geraakt bij graafwerkzaamheden, is dan ook aanzienlijk. De jaarlijkse directe kosten die verband houden met graafschade bedragen, wederom naar schatting van de Rijksoverheid, ongeveer 25 miljoen euro.

Wettelijke regeling preventie graafschade
Om het optreden van graafschade zoveel mogelijk te voorkomen, bestaat in Nederland de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (de WIBON, voorheen de WION, hierna aangeduid als: "Wet"), en het Besluit informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (het BIBON, voorheen het BION, hierna aangeduid als: "Besluit").

In deze Wet en dit Besluit is een aantal verplichtingen opgenomen voor de grondroerder en de netbeheerder, teneinde graafschade te voorkomen. Voor de grondroerder kan worden gedacht aan:

  • de verplichting om graafwerkzaamheden zorgvuldig te verrichten (artikel 2 lid 2 van de Wet);
  • de verplichting om voorafgaande aan de graafwerkzaamheden een 'KLIC'-melding te doen (artikel 2 lid 3 en artikel 8 lid 1 van de Wet);
  • de verplichting om onderzoek te verrichten naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie (artikel 2 lid 3 van de Wet).

Voor de netbeheerder kan worden gedacht aan:

  • de verplichting om tijdig te reageren op een KLIC-melding (artikel 11 lid 1 van de Wet);
  • de verplichting om in voorkomend geval onder meer de liggingsgegevens en de relevante eigenschappen van zijn net door te geven aan de grondroerder. De liggingsgegevens van het net dienen te zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige metingen die voor de netwerkbeheerder beschikbaar zijn, maar moeten ten minste tot op één meter nauwkeurig worden weergegeven.

Aansprakelijkheid voor graafschade
Ondanks deze voorzorgsmaatregelen komt het in de praktijk regelmatig voor dat er graafschade optreedt. In die gevallen is het relevant te weten wie er voor die schade aansprakelijk is, de grondroerder of de netbeheerder? Over deze vraag bestond in de praktijk lang niet altijd duidelijkheid, onder meer niet over de vraag hoe de diverse in de Wet en het Besluit opgenomen door de verschillende partijen in acht te nemen voorzorgsmaatregelen zich tot elkaar verhouden. Mocht de grondroerder er bijvoorbeeld altijd op vertrouwen dat de door de netbeheerder verstrekte liggingsgegevens met een marge van maximaal 1 meter nauwkeurig waren? En wat is de invloed van de Richtlijn zorgvuldig graafproces (thans CROW 500) op de door de grondroerder te betrachten zorgvuldigheid?    

In zijn arrest van 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772 heeft de Hoge Raad deze vragen behandeld.[1] De Hoge Raad stelt vast dat de netbeheerder verplicht is om de liggingsgegevens van zijn net(ten) zo nauwkeurig als redelijkerwijs mogelijk is, aan de grondroerder te verstrekken. Schending van die verplichting kan leiden tot eigen schuld van de netbeheerder. De grondroerder mag er op zijn beurt volgens de Hoge Raad echter niet zonder meer op vertrouwen, dat de door een netbeheerder verstrekte liggingsgegevens ook altijd daadwerkelijk tot op 1 meter nauwkeurig zijn. De werkelijke ligging van het net kan immers door tal van oorzaken afwijken van de tekening.          

Of en in welke mate de grondroerder op een dergelijke kaart mag vertrouwen, hangt volgens de Hoge Raad af van de omstandigheden van het geval. Hij noemt in zijn arrest de volgende omstandigheden:

  • De tijdsduur dat het net al ter plaatse ligt. Immers, hoe langer geleden het net is aangelegd, hoe minder waarschijnlijk het is dat de liggingsgegevens tot op één meter nauwkeurig zijn (in de casus waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld was het net in 1956-1957 aangelegd);
  • De vraag of er na het aanleggen van het net ter plaatse in de grond is geroerd (in de aan de Hoge Raad voorgelegde casus was er in 1980, na achteraf blijkt over het net, een damwand geplaatst).  

Deze omstandigheden zijn dus in ieder geval relevant, maar niet uitputtend. Het blijft zo dat alle relevante omstandigheden van het geval bij elkaar maken of een grondroerder mag vertrouwen op de door de netbeheerder verstrekte liggingsgegevens. De grondroerder zal dit van geval tot geval moeten beoordelen. Oplettendheid is dus geboden!

Richtlijn 'zorgvuldig graafproces' is leidend
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de door het CROW opgestelde Richtlijn zorgvuldig graafproces (hierna: "Richtlijn"; CROW 500), van groot belang is voor de beoordeling van de vraag of een grondroerder voldoende zorgvuldig heeft gegraven. Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling van de vraag of een grondroerder aan zijn zorgplicht heeft voldaan (en dus zorgvuldig genoeg heeft gegraven) in beginsel aansluiten bij de Richtlijn. Afwijken is alleen toegestaan indien wordt gemotiveerd waarom de omstandigheden van het concrete geval maakten dat van de richtlijn mocht worden afgeweken.

Praktisch betekent dit voor een grondroerder dat hij de Richtlijn zoveel mogelijk zal willen volgen, omdat afwijken van de Richtlijn het risico in het leven roept dat hij door een netbeheerder met succes aansprakelijk kan worden gehouden voor onverhoopt veroorzaakte graafschade. Mocht het volgen van de Richtlijn in een gegeven geval niet mogelijk zijn, dan lijkt het voor een grondroerder verstandig om hierover vooraf afstemming te zoeken met de netbeheerder en bovendien om nauwkeurig te documenteren waarom wordt afgeweken van de Richtlijn. Verder blijft altijd gelden dat een grondroerder zo zorgvuldig mogelijk moet graven.

[1] Dit arrest is weliswaar gewezen onder de WION en de BION, maar de relevante bepalingen uit die regelingen zijn teruggekomen in de Wet en het Besluit.