Actualiteiten overheidsprivaatrecht – december 2019

7 januari 2020 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Deze maand onder meer het klimaatarrest tussen Urgenda en de Staat, een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin bevestigd wordt dat er geen mededingingsnorm geldt bij gronduitgifte buiten aanbestedingsrechtelijke context en een uitspraak over het opt-insysteem dat in de gemeente Utrecht is ingevoerd (geen reclamefolders of huis-aan-huisbladen tenzij bewoners met een sticker aangeven die wel te willen).

  1. Urgenda-arrest

De Hoge Raad bevestigt met zijn arrest van 20 december 2019 het rechtelijk reductiebevel aan de Staat om de uitstoot van broeikasgassen per eind 2020 met minstens 25% terug te brengen ten opzichte van 1990. De Staat moet ‘het zijne’ doen tegen de reële dreiging van een gevaarlijke klimaatverandering. Die positieve verplichting volgt tegenover de ingezetenen van Nederland, voor wie Urgenda in dit geding opkomt, uit de artikelen 2 en 8 EVRM, op grond waarvan de Staat is gehouden om het recht op leven en op privé-, familie- en gezinsleven van zijn ingezetenen te beschermen. De staat heeft niet aannemelijk kunnen maken dat haar beleid hiermee in overeenstemming is. Dit komt omdat het voorkomen van een risico op gevaarlijke klimaatverandering een reductie van minimaal 25% in 2020 vergt, maar dat reductiepercentage met het huidige beleid niet zal worden gehaald. Het is nu aan de Staat om aanvullende reductiemaatregelen te nemen.

  1. Grondverkoop tegen marktconforme prijs is geen aanbestedingsplichtige opdracht, geen staatssteun en kent geen mededingingsnorm

Dit arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden draait om de verkoop van een voormalige gemeentehuislocatie aan een supermarktexploitant. Een concurrerende exploitant vorderde in kort geding (onder meer) een verbod voor de gemeente om de locatie te verkopen zonder een openbare biedingsprocedure. Het Hof wijst deze vordering af en overweegt daartoe ten eerste dat hier geen sprake is van een aanbestedingsplichtige opdracht omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemeente een bouwplicht heeft opgelegd en de gemeente geen rechtstreeks economisch belang bij het te realiseren werk heeft. Bovendien wordt met de verkoop onder de drempelwaarde gebleven. Van staatssteun is evenmin sprake, daar er een marktconforme prijs is betaald voor de gemeentehuislocatie. Verder heeft de concurrerende exploitant een beroep gedaan op de door de Afdeling geïntroduceerde norm die ertoe strekt reële mededingingsruimte te bieden aan potentiële gegadigden bij de verdeling van schaarse vergunningen. Het Hof oordeelt echter dat een dergelijke mededingingsnorm (nog) niet van toepassing is op gronduitgifte buiten aanbestedingsrechtelijke context. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel of vertrouwensbeginsel is tot slot volgens het Hof ook geen sprake.

  1. Opt-insysteem is naar voorlopig oordeel niet onmiskenbaar onverbindend

Per 1 januari 2020 geldt in Utrecht het zogenoemde opt-insysteem. Ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huiskranten mogen niet meer bezorgd worden, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt dit wel te willen ontvangen. De uitgever van een huis-aan-huiskrant vordert in kort geding dat de handhaving van het opt-insysteem (voorlopig) verboden moet worden, omdat het onmiskenbaar onverbindend is. Het opt-insysteem zou namelijk in strijd zijn met de Wet milieubeheer. Het voorkomen dat afval ontstaat, valt volgens de voorzieningenrechter echter onder de ruime bevoegdheid van de gemeenteraad om een verordening vast te stellen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het opt-insysteem bovendien niet in strijd met artikel 10 EVRM, de Dienstenrichtlijn en enkele algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

  1. Besluit herroepen maar toch geen schadevergoedingsplicht

De gemeente heeft met toepassing van spoedeisende bestuursdwang reclameschermen uitgeschakeld die langs een spoor geëxploiteerd werden door een bedrijf. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt door het bedrijf maar door diens indirect directeur-grootaandeelhouder. Het college besluit uiteindelijk haar besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang te herroepen en overweegt daartoe dat zij niet over hadden mogen gaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang maar niettemin handhavend mocht optreden. Het bedrijf vordert vervolgens schadevergoeding van de gemeente, waarover het Hof Den Bosch in dit arrest oordeelde. Ten eerste oordeelde het hof dat het besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang jegens het bedrijf formele rechtskracht heeft. Daarnaast meende het Hof dat het condicio sine qua non-verband in dit geval ontbreekt omdat het college middels toepassing van bestuursdwang de schermen zou hebben uitgeschakeld wegens overtreding van de APV (verbod op reclame die een gevaar vormt voor het verkeer) en dat ook had mogen doen.

  1. Overeenkomst van cessie waarmee overheidsorgaan vergoeding van volksvertegenwoordiger overmaakt op bankrekening politieke partij is nietig

Bij sommige politieke partijen vormt het gebruik dat de vergoedingen die volksvertegenwoordigers ontvangen naar de partijkas gaan, waarna de partij een bedrag aan haar volksvertegenwoordigers uitkeert. Hieraan wordt uitvoering gegeven op basis van een overeenkomst van cessie. Kan de provincie gehouden worden om hieraan mee te werken? Op 18 december 2019 oordeelde de Rechtbank Noord-Holland van niet. De overeenkomst van cessie waarbij het vorderingsrecht van een statenlid op de provincie wordt overgedragen aan de politieke partij, is volgens de Rechtbank in strijd met openbare orde en daarmee nietig. De overheid zou hierdoor meewerken aan het ontstaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen de partij en de volksvertegenwoordiger, hetgeen op gespannen voet staat met het uitgangspunt dat een volksvertegenwoordiger zonder last of ruggespraak moet kunnen functioneren. Het vonnis is in lijn met een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2017 over het cederen van de vordering van een gemeenteraadslid.

  1. Beroep op algemene exoneratieclausule is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar

Bij deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de verkoop van een pand was geen overheid als procespartij betrokken maar toch is deze uitspraak vermeldenswaardig voor de overheidspraktijk. Onderdeel van het verkochte pand vormde een tankstation dat verhuurd werd. De verkoper heeft desgevraagd het huurcontract overgelegd aan de koper, maar daarbij niet medegedeeld dat met de huurder al een lagere huurprijs was afgesproken. Daarmee heeft de verkoper essentiële gegevens onthouden en is er sprake van non-conformiteit. De verkoper deed vervolgens een beroep op een exoneratieclausule. De rechtbank legt deze exoneratieclausule uit als een algehele exoneratie voor iedere aansprakelijkheid die uit de koop voortvloeit. Een beroep op deze exoneratieclausule is volgens de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, daar dat in het algemeen slechts het geval is als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar en dat is hier niet het geval. Bovendien is nog van belang dat de koper een professional is en een beroep op een exoneratie daarom minder snel onaanvaardbaar is.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Mariëtta Buitenhuis, Emile Euverman, Emma van der Ploeg en Burcu Özdemir. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven