Actualiteiten overheidsprivaatrecht – november 2020

 9 december 2020 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer uitspraken over een gemeentelijk vuurwerkverbod, relativiteit bij de beginselplicht tot handhaving, de onderbouwing van tarieven voor jeugdhulp en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het grondwaterpeil.   

Klik op een van de onderstaande titels om direct naar het artikel te gaan:

Gemeente moet verkeersplateau verwijderen

De gemeente Medemblik had opdracht gegeven om een verkeersplateau in een woonwijk te plaatsen (ECLI:NL:GHAMS:2020:2902). Een omliggende woning begon scheuren te vertonen, beweerdelijk veroorzaakt door de trillingen van passerend verkeer dat zich over het verkeersplateau beweegt. De bewoner kwam hierachter door een lek in de waterleiding onder de woning. Hij stelde de gemeente aansprakelijk als bezitter van de opstal en uit een onrechtmatige daad, omdat de streefwaarden voor trillingen uit de ‘SBR-richtlijn A’ (Schade aan Gebouwen-richtlijn) zouden zijn overschreden. Gelet daarop zou het verkeersplateau gebrekkig zijn en vorderde de bewoner dat de gemeente het verkeersplateau zou verwijderen en de veroorzaakte schade aan hem zou vergoeden. De gemeente hield vol dat de schade niet is veroorzaakt door het verkeersplateau, maar door gebreken in de fundering. De onafhankelijke deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, concludeerde dat de schade door passerend verkeer aannemelijk is, omdat de trillingen de grenswaarden uit de SGB-richtlijn overschreden. Daarmee nam de deskundige een causaal verband aan tussen aanwezigheid van het verkeersplateau en schade.

In hoger beroep werden de conclusies uit het voorlopig deskundigenbericht door de gemeente betwist. Het hof volgt de deskundige in zijn vaststelling dat de grenswaarden uit de SBR-richtlijn door de aanwezigheid van het verkeersplateau bij de woning worden overschreden. Volgens het Hof ligt het vervolgens op de weg van de gemeente om voldoende toe te lichten dat er andere mogelijke schadeoorzaken in het geding zijn. Het hof concludeert dat de gemeente daar niet in is geslaagd. Daarmee houdt het hof de gemeente aansprakelijk als bezitter van opstal en blijft het oordeel van de rechtbank in stand dat de gemeente gehouden is het verkeersplateau te verwijderen.

Handhavingsplicht strekt tot bescherming van vermogensbelangen

In een vonnis van 18 november 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland overwogen dat de handhavingsplicht van de gemeente Castricum mede strekt tot bescherming van de vermogensbelangen van eiseres die kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het vernietigde besluit. Eiseres was op grond van het bestemmingsplan het enige restaurant dat in de winterperiode op de betreffende locatie open mocht zijn. Het belang van eiseres bij handhaving van het bestemmingsplan ligt volgens de rechtbank in het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed ondernemersklimaat. De rechtbank Noord-Holland oordeelt – onder verwijzing naar de conclusie van staatsraad-advocaat generaal Wattel – dat handhaving van de wet wezenlijk is voor (i) de bescherming van de door de geschonden wet beschermde belangen, (ii) de geloofwaardigheid van de overheid en van de wet en (iii) het vertrouwen in de overheid en in de wet door anderen dan de overtreder.

Geeft een bouwvergunning voor een kelder recht op een lager grondwaterpeil?

De rechtbank Gelderland deed uitspraak in een zaak waarin wateroverlast door stijging van het grondwaterpeil centraal stond. Eiser in deze zaak had een kelder aangelegd. Vervolgens verrichte de gemeente werkzaamheden aan een park, een beek en de riolering nabij de woning van eiser. In de jaren daarna ondervond hij wateroverlast in zijn kelder. Uit onderzoek bleek dat het grondwaterpeil als gevolg van de werkzaamheden was gestegen. Eiser stelde de gemeente aansprakelijk voor zijn schade. De rechtbank overweegt dat de gemeente een zorgplicht heeft op grond van de Waterwet. Het criterium daarbij is of de gemeente beneden de zorg van een goed waterbeheerder is gebleven. In dit geval heeft de gemeente aan haar zorgplicht voldaan. Het grondwaterpeil was op zichzelf niet te hoog. Verder is het in principe aan de eigenaar van een kelder om te zorgen dat die waterdicht is. Het is in dit geval niet zo dat de gemeente zelf had moeten onderzoeken of deze grondwaterstand schade zou toebrengen. Het feit dat voor de kelder een bouwvergunning was verleend door de gemeente maakt dat niet anders. De gemeente heeft niet onrechtmatig gehandeld.

Krakerspand ontruimd wegens onveilige toestand

De krakers van een pand in eigendom van een provincie moeten het pand verlaten in verband met onveiligheid, heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald. De provincie had het pand een aantal jaren verhuurd op basis van de anti-kraakregeling. In verband met de toestand van het pand was de provincie daarmee gestopt, waarna het pand gekraakt werd. De provincie vordert bij de rechtbank ontruiming. De rechtbank maakt een afweging tussen het eigendomsrecht van de provincie en het huisrecht van de krakers op grond van het EVRM. In beginsel krijgt het eigendomsrecht daarbij voorrang. In dit geval is doorslaggevend dat de veiligheid onvoldoende gewaarborgd is, vanwege de toestand van het pand. Het feit dat de krakers hebben geprobeerd het pand op te knappen maakt dat niet anders. Het pand moet dan ook worden ontruimd.

Onvoldoende duidelijkheid over de tarieven voor jeugdhulp

De rechtbank Midden-Nederland heeft enkele gemeenten opgedragen om nader te onderbouwen dat de door hen gehanteerde tarieven voor jeugdhulp reëel zijn. Op grond van artikel 2.12 Jeugdwet moeten gemeenten – kort gezegd – een reële prijs betalen voor jeugdhulp. Deze reële prijs moet worden vastgesteld op basis van gedegen onderzoek. Het tarief moet tot stand komen in een transparant proces naar en met de aanbieders. Daarnaast moet het tarief herleidbaar en herkenbaar zijn. In dit geval oordeelt de rechtbank dat niet inzichtelijk is of bij de vaststelling van de tarieven rekening is gehouden met het onderscheid tussen complexe zorg en minder complexe zorg, met de uitvoeringswerkelijkheid en met regionale aspecten. De gemeenten mogen geen uitvoering geven aan de inkoopprocedure voor jeugdhulp met de door hen bepaalde tarieven, totdat ze de tarieven nader hebben onderbouwd.

Afsteekverbod Rotterdam niet onmiskenbaar onverbindend

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen van vuurwerkondernemers tegen het afsteekverbod van de gemeente Rotterdam afgewezen. Op grond van dit afsteekverbod is het– kort gezegd – verboden om met de jaarwisseling vuurwerk af te steken.

De voorzieningenrechter overwoog allereerst dat hij het afsteekverbod slechts terughoudend kan toetsen en dat hij slechts kan ingrijpen als het onmiskenbaar onverbindend is. Het afsteekverbod kon die toets doorstaan. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het afsteekverbod niet in strijd met het Vuurwerkbesluit, nu dit geen uitputtende regeling betreft en gemeenten de ruimte hebben nadere regels te stellen. Ook acht de voorzieningenrechter het afsteekverbod niet in strijd met de Notificatierichtlijn (2015/1535), nu de verkoop van vuurwerk niet wordt verboden en onvoldoende is gebleken dat het afsteekverbod landelijk een significant effect zal hebben op de verhandeling van vuurwerk of een grensoverschrijdend effect zal hebben. Evenmin is sprake van strijd met de eigendomsrechten (artikel 1 EP) van vuurwerkondernemers, of hun recht op vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-Handvest). Volgens de voorzieningenrechter heeft de gemeente niet in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel en zijn de belangen van de vuurwerkondernemers uitdrukkelijk en voldoende bij de voorbereiding van het afsteekverbod betrokken. Een belangenafweging leidt ook niet tot een ander oordeel, waarbij de voorzieningenrechter ook acht slaat op het feit dat de publieke opinie over vuurwerk het afgelopen decennium wezenlijk is gewijzigd en dat meer dan de helft van de vuurwerkslachtoffers bij de jaarwisseling van 2019/2020 veroorzaakt werd door siervuurwerk. De vorderingen van de vuurwerkondernemers zijn dan ook afgewezen.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Burcu Özdemir, Mariëtta Buitenhuis, Ron de Martines, Stefan ten Hertog, Mels Landzaad en Sammie Elbertsen. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer uitspraken over een gemeentelijk vuurwerkverbod, relativiteit bij de beginselplicht tot handhaving, de onderbouwing van tarieven voor jeugdhulp en de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het grondwaterpeil.   

Klik op een van de onderstaande titels om direct naar het artikel te gaan:

Gemeente moet verkeersplateau verwijderen

De gemeente Medemblik had opdracht gegeven om een verkeersplateau in een woonwijk te plaatsen (ECLI:NL:GHAMS:2020:2902). Een omliggende woning begon scheuren te vertonen, beweerdelijk veroorzaakt door de trillingen van passerend verkeer dat zich over het verkeersplateau beweegt. De bewoner kwam hierachter door een lek in de waterleiding onder de woning. Hij stelde de gemeente aansprakelijk als bezitter van de opstal en uit een onrechtmatige daad, omdat de streefwaarden voor trillingen uit de ‘SBR-richtlijn A’ (Schade aan Gebouwen-richtlijn) zouden zijn overschreden. Gelet daarop zou het verkeersplateau gebrekkig zijn en vorderde de bewoner dat de gemeente het verkeersplateau zou verwijderen en de veroorzaakte schade aan hem zou vergoeden. De gemeente hield vol dat de schade niet is veroorzaakt door het verkeersplateau, maar door gebreken in de fundering. De onafhankelijke deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, concludeerde dat de schade door passerend verkeer aannemelijk is, omdat de trillingen de grenswaarden uit de SGB-richtlijn overschreden. Daarmee nam de deskundige een causaal verband aan tussen aanwezigheid van het verkeersplateau en schade.

In hoger beroep werden de conclusies uit het voorlopig deskundigenbericht door de gemeente betwist. Het hof volgt de deskundige in zijn vaststelling dat de grenswaarden uit de SBR-richtlijn door de aanwezigheid van het verkeersplateau bij de woning worden overschreden. Volgens het Hof ligt het vervolgens op de weg van de gemeente om voldoende toe te lichten dat er andere mogelijke schadeoorzaken in het geding zijn. Het hof concludeert dat de gemeente daar niet in is geslaagd. Daarmee houdt het hof de gemeente aansprakelijk als bezitter van opstal en blijft het oordeel van de rechtbank in stand dat de gemeente gehouden is het verkeersplateau te verwijderen.

Handhavingsplicht strekt tot bescherming van vermogensbelangen

In een vonnis van 18 november 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland overwogen dat de handhavingsplicht van de gemeente Castricum mede strekt tot bescherming van de vermogensbelangen van eiseres die kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het vernietigde besluit. Eiseres was op grond van het bestemmingsplan het enige restaurant dat in de winterperiode op de betreffende locatie open mocht zijn. Het belang van eiseres bij handhaving van het bestemmingsplan ligt volgens de rechtbank in het behouden en herstellen van een uit ruimtelijk oogpunt goed ondernemersklimaat. De rechtbank Noord-Holland oordeelt – onder verwijzing naar de conclusie van staatsraad-advocaat generaal Wattel – dat handhaving van de wet wezenlijk is voor (i) de bescherming van de door de geschonden wet beschermde belangen, (ii) de geloofwaardigheid van de overheid en van de wet en (iii) het vertrouwen in de overheid en in de wet door anderen dan de overtreder.

Geeft een bouwvergunning voor een kelder recht op een lager grondwaterpeil?

De rechtbank Gelderland deed uitspraak in een zaak waarin wateroverlast door stijging van het grondwaterpeil centraal stond. Eiser in deze zaak had een kelder aangelegd. Vervolgens verrichte de gemeente werkzaamheden aan een park, een beek en de riolering nabij de woning van eiser. In de jaren daarna ondervond hij wateroverlast in zijn kelder. Uit onderzoek bleek dat het grondwaterpeil als gevolg van de werkzaamheden was gestegen. Eiser stelde de gemeente aansprakelijk voor zijn schade. De rechtbank overweegt dat de gemeente een zorgplicht heeft op grond van de Waterwet. Het criterium daarbij is of de gemeente beneden de zorg van een goed waterbeheerder is gebleven. In dit geval heeft de gemeente aan haar zorgplicht voldaan. Het grondwaterpeil was op zichzelf niet te hoog. Verder is het in principe aan de eigenaar van een kelder om te zorgen dat die waterdicht is. Het is in dit geval niet zo dat de gemeente zelf had moeten onderzoeken of deze grondwaterstand schade zou toebrengen. Het feit dat voor de kelder een bouwvergunning was verleend door de gemeente maakt dat niet anders. De gemeente heeft niet onrechtmatig gehandeld.

Krakerspand ontruimd wegens onveilige toestand

De krakers van een pand in eigendom van een provincie moeten het pand verlaten in verband met onveiligheid, heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald. De provincie had het pand een aantal jaren verhuurd op basis van de anti-kraakregeling. In verband met de toestand van het pand was de provincie daarmee gestopt, waarna het pand gekraakt werd. De provincie vordert bij de rechtbank ontruiming. De rechtbank maakt een afweging tussen het eigendomsrecht van de provincie en het huisrecht van de krakers op grond van het EVRM. In beginsel krijgt het eigendomsrecht daarbij voorrang. In dit geval is doorslaggevend dat de veiligheid onvoldoende gewaarborgd is, vanwege de toestand van het pand. Het feit dat de krakers hebben geprobeerd het pand op te knappen maakt dat niet anders. Het pand moet dan ook worden ontruimd.

Onvoldoende duidelijkheid over de tarieven voor jeugdhulp

De rechtbank Midden-Nederland heeft enkele gemeenten opgedragen om nader te onderbouwen dat de door hen gehanteerde tarieven voor jeugdhulp reëel zijn. Op grond van artikel 2.12 Jeugdwet moeten gemeenten – kort gezegd – een reële prijs betalen voor jeugdhulp. Deze reële prijs moet worden vastgesteld op basis van gedegen onderzoek. Het tarief moet tot stand komen in een transparant proces naar en met de aanbieders. Daarnaast moet het tarief herleidbaar en herkenbaar zijn. In dit geval oordeelt de rechtbank dat niet inzichtelijk is of bij de vaststelling van de tarieven rekening is gehouden met het onderscheid tussen complexe zorg en minder complexe zorg, met de uitvoeringswerkelijkheid en met regionale aspecten. De gemeenten mogen geen uitvoering geven aan de inkoopprocedure voor jeugdhulp met de door hen bepaalde tarieven, totdat ze de tarieven nader hebben onderbouwd.

Afsteekverbod Rotterdam niet onmiskenbaar onverbindend

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen van vuurwerkondernemers tegen het afsteekverbod van de gemeente Rotterdam afgewezen. Op grond van dit afsteekverbod is het– kort gezegd – verboden om met de jaarwisseling vuurwerk af te steken.

De voorzieningenrechter overwoog allereerst dat hij het afsteekverbod slechts terughoudend kan toetsen en dat hij slechts kan ingrijpen als het onmiskenbaar onverbindend is. Het afsteekverbod kon die toets doorstaan. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het afsteekverbod niet in strijd met het Vuurwerkbesluit, nu dit geen uitputtende regeling betreft en gemeenten de ruimte hebben nadere regels te stellen. Ook acht de voorzieningenrechter het afsteekverbod niet in strijd met de Notificatierichtlijn (2015/1535), nu de verkoop van vuurwerk niet wordt verboden en onvoldoende is gebleken dat het afsteekverbod landelijk een significant effect zal hebben op de verhandeling van vuurwerk of een grensoverschrijdend effect zal hebben. Evenmin is sprake van strijd met de eigendomsrechten (artikel 1 EP) van vuurwerkondernemers, of hun recht op vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-Handvest). Volgens de voorzieningenrechter heeft de gemeente niet in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel en zijn de belangen van de vuurwerkondernemers uitdrukkelijk en voldoende bij de voorbereiding van het afsteekverbod betrokken. Een belangenafweging leidt ook niet tot een ander oordeel, waarbij de voorzieningenrechter ook acht slaat op het feit dat de publieke opinie over vuurwerk het afgelopen decennium wezenlijk is gewijzigd en dat meer dan de helft van de vuurwerkslachtoffers bij de jaarwisseling van 2019/2020 veroorzaakt werd door siervuurwerk. De vorderingen van de vuurwerkondernemers zijn dan ook afgewezen.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Burcu Özdemir, Mariëtta Buitenhuis, Ron de Martines, Stefan ten Hertog, Mels Landzaad en Sammie Elbertsen. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Gerelateerde expertises