In deel 1 van dit blog over natuurbescherming onder de Omgevingswet ben ik ingegaan op de integratie van de toekomstige Wet natuurbescherming in de Omgevingswet, het opgaan van (delen van) de natuurvisie in de omgevingsvisie en de overgang van het Natura 2000-beheerplan in een verplicht programma. In dit deel 2 zal ik ingaan op de programmatische aanpak, de omgevingsvergunning, de houdbaarheid van onderzoeksgegevens, het Natuurnetwerk Nederland en de integratie van niet-plaatsgebonden handelingen uit de Wet natuurbescherming.
Verruiming van de programmatische aanpak tot de gehele fysieke leefomgeving
De huidige Nbw 1998 voorziet al in een programmatische aanpak van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. Het gaat om een samenhangende, overkoepelende aanpak waarmee enerzijds wordt beoogd om het realiseren van de natuurdoelstellingen binnen bereik te brengen en anderzijds om ruimte te creëren voor nieuwe economische ontwikkelingen. Met de Wet natuurbescherming wordt de programmatische aanpak breed inzetbaar voor de aanpak van gebiedsoverstijgende factoren die leiden tot belasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden of nadelige gevolgen voor in het wild levende dier- en plantensoorten. Dit hoeft dus niet om stikstof te gaan. Onder de Omgevingswet wordt een verdere verruiming doorgevoerd en wordt het instrument van de programmatische aanpak verbreed tot de gehele fysieke leefomgeving. Het doel van zo'n aanpak is het voldoen aan omgevingswaarden of andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld de maximaal toelaatbare stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied), vooral in gevallen waar deze onder druk staan. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) zal onder de Omgevingswet worden gecontinueerd.
Paragraaf 3.2.4 van de Omgevingswet bevat algemene bepalingen over de programmatische aanpak (waaronder de in deel 1 van dit blog reeds genoemde uitvoeringsplicht uit artikel 3.18 Ow). In het ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving is paragraaf 4.5 gereserveerd voor de PAS. Instructieregels voor de PAS zullen hierin via het voorziene Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd. Vooralsnog zijn er geen andere onderwerpen aangewezen waarvoor een programmatische aanpak wordt geactiveerd.
Omgevingsvergunning voor natuuraspecten
De Omgevingswet voorziet op dit moment al in een omgevingsvergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten, voor zover daarvoor ook een (andere) omgevingsvergunning benodigd is (artikel 5.1, derde lid Ow). Onder Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten wordt kort gezegd verstaan: activiteiten waarvoor op grond van de Wet natuurbescherming een vergunning of ontheffing benodigd is. Deze activiteiten zijn op dit moment onder de Omgevingswet nog uitsluitend omgevingsvergunningplichtig als sprake is van samenloop met een of meer andere omgevingsvergunningplichtige activiteiten. Het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur zal regelen dat voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten in alle gevallen een omgevingsvergunning nodig is. Ik neem aan dat verwijzingen naar de Wet natuurbescherming, die op meer plekken in de Omgevingswet en de AMvB's voorkomen, dan ook zullen worden vervangen naar (nog in te voegen) bepalingen in de Omgevingswet en de AMvB's.
De initiatiefnemer heeft -overeenkomstig het algemene regime van de Omgevingswet - de keuze om een afzonderlijke omgevingsvergunning aan te vragen voor de natuuraspecten (enkelvoudige vergunning), dan wel om deze mee te nemen in een omgevingsvergunning die ook betrekking heeft op andere aspecten (meervoudige omgevingsvergunning) (artikel 5.7, eerste lid Ow).
Voor enkelvoudige omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag, tenzij de activiteit als zijnde van nationaal belang is aangewezen op grond van artikel 1.3, vijfde lid Wet natuurbescherming (artikel 5.10 Ow jo. artikel 3.4, eerste lid, onder e ontwerp-Omgevingsbesluit). In dat geval is de Minister van EZ bevoegd (artikel 5.11 Ow jo. artikel 3.6, eerste lid onder d ontwerp-Omgevingsbesluit). Wordt een meervoudige omgevingsvergunning aangevraagd voor (onder meer) deze activiteiten, dan hebben gedeputeerde staten (c.q. de Minister van EZ) advies met instemming (artikel 3.15, eerste lid, onder d jo. vierde lid, onder a en artikel 3.17, eerste lid jo. derde lid, onder a ontwerp-Omgevingsbesluit). Dit instrument komt in de plaats van de verklaring van geen bedenkingen die het college van b&w nu moet aanvragen bij gedeputeerde staten c.q. de Minister wanneer de natuurtoestemming aanhaakt aan de omgevingsvergunning. Gedeputeerde staten c.q. de Minister zijn bevoegd om handhavend op te treden ten aanzien van de activiteit waarmee zij hebben ingestemd (artikel 18.3 Ow jo. artikel 11.2 ontwerp-Omgevingsbesluit).
In artikel 5.29 van de Omgevingswet is bepaald dat de beoordelingsregels voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten worden gesteld met het oog op de natuurbescherming en dat deze regels in ieder geval strekken tot uitvoering van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, en artikel 16 van de Habitatrichtlijn en artikel 9 van de Vogelrichtlijn. De beoordelingsregels zullen via het Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De normstelling zal daarmee plaatsvinden op het niveau van de AMvB. De aanwijzing van vergunningplichtige activiteiten zal via datzelfde Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd in het Besluit activiteiten leefomgeving. De bevoegdheidsverdeling voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten zal, voor zover die nu nog in de Wet natuurbescherming staat, in het Omgevingsbesluit worden opgenomen.
Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning, de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is (artikel 16.62 Ow). Artikel 16.65 van de Omgevingswet bepaalt dat in afwijking hiervan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een bij AMvB aangewezen activiteit. Aanwijzing van deze activiteiten heeft plaatsgevonden in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit. De aanwijzing is ingegeven door internationaalrechtelijke en Europese verplichtingen en heeft mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu.
Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten worden in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit niet genoemd. De Staatssecretaris heeft eerder, naar aanleiding van opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State, aangegeven dat nog nader moest worden bezien of voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten de reguliere procedure dan wel de procedure van afdeling 3.4 Awb zou gaan gelden (TK, 2013-2014, 33 962, nr. 4, p. 102). Daarvoor is bepalend in hoeverre de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn verplichten tot het opnemen van een geformaliseerde mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Het is mij niet bekend of deze vraag met het niet noemen van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit definitief is beantwoord of dat in het kader van het aanvullingsspoor natuur nog wijzigingen op dit punt worden doorgevoerd. In dit verband is in ieder geval van belang dat onder de Omgevingswet bij termijnoverschrijding in de reguliere procedure de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing is. Dat betekent dat een natuurtoestemming, ook indien de reguliere procedure van toepassing is, niet van rechtswege zal kunnen ontstaan. Als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een wel in artikel 8.20 ontwerp-Omgevingsbesluit genoemde activiteit (bijvoorbeeld de milieubelastende activiteit voor het exploiteren van een ippc-installatie) dan is afdeling 3.4 Awb wel van toepassing. Dat geldt ook indien voor een project een milieueffectrapport moet worden opgesteld (artikel 16.50 jo. 16.43, eerste lid Ow).
Houdbaarheid onderzoeksgegevens voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten
Op grond van artikel 16.5 van de Omgevingswet kan bij het nemen van besluiten op grond van de Omgevingswet in ieder geval gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die niet ouder zijn dan twee jaar. Dat geldt echter niet voor besluiten die betrekking hebben op een Natura 2000-activiteit of flora- en fauna-activiteit. Dit sluit aan bij de bestaande regelgeving waarin in verband met het voorzorgsbeginsel is afgezien van het opnemen van een houdbaarheidsbepaling. Uiteraard kan ook ten aanzien van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten gebruik worden gemaakt van bestaande onderzoeksgegevens, zo lang die maar voldoende actueel zijn.
Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Op dit moment wordt het NNN beschermd via het nee-tenzij regime uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de provinciale verordeningen, dat bij de vaststelling van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van een bestemmingsplan moet worden toegepast. Hoewel de bescherming van het NNN buiten de reikwijdte van de Wet natuurbescherming valt, is in die wet wel opgenomen dat gedeputeerde staten in hun provincie zorgdragen voor de totstandkoming en instandhouding van het NNN (artikel 1.12, tweede lid Wnb). Onder de Omgevingswet worden de NNN-gebieden aangewezen en begrensd in de omgevingsverordeningen (artikel 7.5 ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). In de omgevingsverordeningen worden eveneens de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden opgenomen en regels gesteld over omgevingsplannen, projectbesluiten van gedeputeerde staten of het waterschap en omgevingsvergunningen voor een afwijkactiviteit (artikel 7.6 en 7.7 ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). Die regels houden in ieder geval in dat binnen het NNN geen activiteiten worden toegelaten die per saldo leiden tot een significante aantasting van het natuurnetwerk. Dit mag slechts indien sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten worden gecompenseerd. Als compensatie bestaat uit het toevoegen van een nieuw gebied aan het NNN, dan wordt dit gebied zo spoedig mogelijk in het NNN opgenomen en als zodanig begrensd (artikel 7.7, tweede lid ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). Deze laatste bepaling is nieuw ten opzichte van het Barro en volgt uit een aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de bescherming van compensatienatuur beter te waarborgen. Provincies hebben de bevoegdheid om verdergaande eisen te stellen.
Niet-plaatsgebonden handelingen
Hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Omgevingswet zijn gereserveerd voor de integratie van regelgeving over niet-plaatsgebonden handelingen, zoals het soortenregime en regels over schadebestrijding en faunabeheer, jacht en handel uit de Wet natuurbescherming.
Tot slot
In deel 1 en 2 van dit blog zijn de hoofdlijnen van natuurbescherming onder de Omgevingswet en de AMvB's besproken voor zover deze nu bekend zijn. Hoewel er al diverse instrumenten en bepalingen over natuurbescherming in de Omgevingswet zijn opgenomen, moet de volledige integratie van de toekomstige Wet natuurbescherming nog plaatsvinden. Uit de Aanvullingswet natuur en het Aanvullingsbesluit natuur zal blijken hoe deze integratie precies vorm zal krijgen. In november weten we waarschijnlijk meer.
Juridisch advies, bijstand van een advocaat of meer informatie?
Heeft u vragen over natuurbescherming onder de Omgevingswet? Neem dan contact op met Wienke Zwier.
In deel 1 van dit blog over natuurbescherming onder de Omgevingswet ben ik ingegaan op de integratie van de toekomstige Wet natuurbescherming in de Omgevingswet, het opgaan van (delen van) de natuurvisie in de omgevingsvisie en de overgang van het Natura 2000-beheerplan in een verplicht programma. In dit deel 2 zal ik ingaan op de programmatische aanpak, de omgevingsvergunning, de houdbaarheid van onderzoeksgegevens, het Natuurnetwerk Nederland en de integratie van niet-plaatsgebonden handelingen uit de Wet natuurbescherming.
Verruiming van de programmatische aanpak tot de gehele fysieke leefomgeving
De huidige Nbw 1998 voorziet al in een programmatische aanpak van de stikstofbelasting op Natura 2000-gebieden. Het gaat om een samenhangende, overkoepelende aanpak waarmee enerzijds wordt beoogd om het realiseren van de natuurdoelstellingen binnen bereik te brengen en anderzijds om ruimte te creëren voor nieuwe economische ontwikkelingen. Met de Wet natuurbescherming wordt de programmatische aanpak breed inzetbaar voor de aanpak van gebiedsoverstijgende factoren die leiden tot belasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden of nadelige gevolgen voor in het wild levende dier- en plantensoorten. Dit hoeft dus niet om stikstof te gaan. Onder de Omgevingswet wordt een verdere verruiming doorgevoerd en wordt het instrument van de programmatische aanpak verbreed tot de gehele fysieke leefomgeving. Het doel van zo'n aanpak is het voldoen aan omgevingswaarden of andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving (bijvoorbeeld de maximaal toelaatbare stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied), vooral in gevallen waar deze onder druk staan. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) zal onder de Omgevingswet worden gecontinueerd.
Paragraaf 3.2.4 van de Omgevingswet bevat algemene bepalingen over de programmatische aanpak (waaronder de in deel 1 van dit blog reeds genoemde uitvoeringsplicht uit artikel 3.18 Ow). In het ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving is paragraaf 4.5 gereserveerd voor de PAS. Instructieregels voor de PAS zullen hierin via het voorziene Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd. Vooralsnog zijn er geen andere onderwerpen aangewezen waarvoor een programmatische aanpak wordt geactiveerd.
Omgevingsvergunning voor natuuraspecten
De Omgevingswet voorziet op dit moment al in een omgevingsvergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten, voor zover daarvoor ook een (andere) omgevingsvergunning benodigd is (artikel 5.1, derde lid Ow). Onder Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten wordt kort gezegd verstaan: activiteiten waarvoor op grond van de Wet natuurbescherming een vergunning of ontheffing benodigd is. Deze activiteiten zijn op dit moment onder de Omgevingswet nog uitsluitend omgevingsvergunningplichtig als sprake is van samenloop met een of meer andere omgevingsvergunningplichtige activiteiten. Het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur zal regelen dat voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten in alle gevallen een omgevingsvergunning nodig is. Ik neem aan dat verwijzingen naar de Wet natuurbescherming, die op meer plekken in de Omgevingswet en de AMvB's voorkomen, dan ook zullen worden vervangen naar (nog in te voegen) bepalingen in de Omgevingswet en de AMvB's.
De initiatiefnemer heeft -overeenkomstig het algemene regime van de Omgevingswet - de keuze om een afzonderlijke omgevingsvergunning aan te vragen voor de natuuraspecten (enkelvoudige vergunning), dan wel om deze mee te nemen in een omgevingsvergunning die ook betrekking heeft op andere aspecten (meervoudige omgevingsvergunning) (artikel 5.7, eerste lid Ow).
Voor enkelvoudige omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag, tenzij de activiteit als zijnde van nationaal belang is aangewezen op grond van artikel 1.3, vijfde lid Wet natuurbescherming (artikel 5.10 Ow jo. artikel 3.4, eerste lid, onder e ontwerp-Omgevingsbesluit). In dat geval is de Minister van EZ bevoegd (artikel 5.11 Ow jo. artikel 3.6, eerste lid onder d ontwerp-Omgevingsbesluit). Wordt een meervoudige omgevingsvergunning aangevraagd voor (onder meer) deze activiteiten, dan hebben gedeputeerde staten (c.q. de Minister van EZ) advies met instemming (artikel 3.15, eerste lid, onder d jo. vierde lid, onder a en artikel 3.17, eerste lid jo. derde lid, onder a ontwerp-Omgevingsbesluit). Dit instrument komt in de plaats van de verklaring van geen bedenkingen die het college van b&w nu moet aanvragen bij gedeputeerde staten c.q. de Minister wanneer de natuurtoestemming aanhaakt aan de omgevingsvergunning. Gedeputeerde staten c.q. de Minister zijn bevoegd om handhavend op te treden ten aanzien van de activiteit waarmee zij hebben ingestemd (artikel 18.3 Ow jo. artikel 11.2 ontwerp-Omgevingsbesluit).
In artikel 5.29 van de Omgevingswet is bepaald dat de beoordelingsregels voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten worden gesteld met het oog op de natuurbescherming en dat deze regels in ieder geval strekken tot uitvoering van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, en artikel 16 van de Habitatrichtlijn en artikel 9 van de Vogelrichtlijn. De beoordelingsregels zullen via het Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De normstelling zal daarmee plaatsvinden op het niveau van de AMvB. De aanwijzing van vergunningplichtige activiteiten zal via datzelfde Aanvullingsbesluit natuur worden ingevoegd in het Besluit activiteiten leefomgeving. De bevoegdheidsverdeling voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten zal, voor zover die nu nog in de Wet natuurbescherming staat, in het Omgevingsbesluit worden opgenomen.
Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning, de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is (artikel 16.62 Ow). Artikel 16.65 van de Omgevingswet bepaalt dat in afwijking hiervan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning, als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een bij AMvB aangewezen activiteit. Aanwijzing van deze activiteiten heeft plaatsgevonden in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit. De aanwijzing is ingegeven door internationaalrechtelijke en Europese verplichtingen en heeft mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu.
Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten worden in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit niet genoemd. De Staatssecretaris heeft eerder, naar aanleiding van opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State, aangegeven dat nog nader moest worden bezien of voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten de reguliere procedure dan wel de procedure van afdeling 3.4 Awb zou gaan gelden (TK, 2013-2014, 33 962, nr. 4, p. 102). Daarvoor is bepalend in hoeverre de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn verplichten tot het opnemen van een geformaliseerde mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Het is mij niet bekend of deze vraag met het niet noemen van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten in artikel 8.20 van het ontwerp-Omgevingsbesluit definitief is beantwoord of dat in het kader van het aanvullingsspoor natuur nog wijzigingen op dit punt worden doorgevoerd. In dit verband is in ieder geval van belang dat onder de Omgevingswet bij termijnoverschrijding in de reguliere procedure de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen niet van toepassing is. Dat betekent dat een natuurtoestemming, ook indien de reguliere procedure van toepassing is, niet van rechtswege zal kunnen ontstaan. Als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een wel in artikel 8.20 ontwerp-Omgevingsbesluit genoemde activiteit (bijvoorbeeld de milieubelastende activiteit voor het exploiteren van een ippc-installatie) dan is afdeling 3.4 Awb wel van toepassing. Dat geldt ook indien voor een project een milieueffectrapport moet worden opgesteld (artikel 16.50 jo. 16.43, eerste lid Ow).
Houdbaarheid onderzoeksgegevens voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten
Op grond van artikel 16.5 van de Omgevingswet kan bij het nemen van besluiten op grond van de Omgevingswet in ieder geval gebruik worden gemaakt van onderzoeksgegevens die niet ouder zijn dan twee jaar. Dat geldt echter niet voor besluiten die betrekking hebben op een Natura 2000-activiteit of flora- en fauna-activiteit. Dit sluit aan bij de bestaande regelgeving waarin in verband met het voorzorgsbeginsel is afgezien van het opnemen van een houdbaarheidsbepaling. Uiteraard kan ook ten aanzien van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten gebruik worden gemaakt van bestaande onderzoeksgegevens, zo lang die maar voldoende actueel zijn.
Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Op dit moment wordt het NNN beschermd via het nee-tenzij regime uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de provinciale verordeningen, dat bij de vaststelling van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van een bestemmingsplan moet worden toegepast. Hoewel de bescherming van het NNN buiten de reikwijdte van de Wet natuurbescherming valt, is in die wet wel opgenomen dat gedeputeerde staten in hun provincie zorgdragen voor de totstandkoming en instandhouding van het NNN (artikel 1.12, tweede lid Wnb). Onder de Omgevingswet worden de NNN-gebieden aangewezen en begrensd in de omgevingsverordeningen (artikel 7.5 ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). In de omgevingsverordeningen worden eveneens de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden opgenomen en regels gesteld over omgevingsplannen, projectbesluiten van gedeputeerde staten of het waterschap en omgevingsvergunningen voor een afwijkactiviteit (artikel 7.6 en 7.7 ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). Die regels houden in ieder geval in dat binnen het NNN geen activiteiten worden toegelaten die per saldo leiden tot een significante aantasting van het natuurnetwerk. Dit mag slechts indien sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten worden gecompenseerd. Als compensatie bestaat uit het toevoegen van een nieuw gebied aan het NNN, dan wordt dit gebied zo spoedig mogelijk in het NNN opgenomen en als zodanig begrensd (artikel 7.7, tweede lid ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving). Deze laatste bepaling is nieuw ten opzichte van het Barro en volgt uit een aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de bescherming van compensatienatuur beter te waarborgen. Provincies hebben de bevoegdheid om verdergaande eisen te stellen.
Niet-plaatsgebonden handelingen
Hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Omgevingswet zijn gereserveerd voor de integratie van regelgeving over niet-plaatsgebonden handelingen, zoals het soortenregime en regels over schadebestrijding en faunabeheer, jacht en handel uit de Wet natuurbescherming.
Tot slot
In deel 1 en 2 van dit blog zijn de hoofdlijnen van natuurbescherming onder de Omgevingswet en de AMvB's besproken voor zover deze nu bekend zijn. Hoewel er al diverse instrumenten en bepalingen over natuurbescherming in de Omgevingswet zijn opgenomen, moet de volledige integratie van de toekomstige Wet natuurbescherming nog plaatsvinden. Uit de Aanvullingswet natuur en het Aanvullingsbesluit natuur zal blijken hoe deze integratie precies vorm zal krijgen. In november weten we waarschijnlijk meer.
Juridisch advies, bijstand van een advocaat of meer informatie?
Heeft u vragen over natuurbescherming onder de Omgevingswet? Neem dan contact op met Wienke Zwier.