Het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‑30/20 (RH tegen AB Volvo c.s.) draait om de uitleg van artikel 7 lid 2 van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
RH is een Spaanse onderneming die tussen 2004 en 2009 vijf vrachtwagens heeft gekocht bij een dealer van Volvo Group España (een vennootschap met zetel te Madrid). In deze periode nam Volvo deel aan het zogenaamde truck-kartel dat door de Europese Commissie is beboet vanwege kartelschendingen. RH heeft bij de Rechtbank van Koophandel te Madrid een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen het Volvo-concern. RH beweert schade te hebben geleden ten gevolge van de aankoop van de vijf bovenbedoelde voertuigen, doordat zij extra kosten heeft betaald ten gevolge van de door de Commissie bestrafte kartelafspraken.
De ondernemingen van de Volvo-groep hebben de territoriale bevoegdheid van de Spaanse rechter niet betwist, maar wel zijn internationale bevoegdheid, met het betoog dat het schadebrengende feit zich in de zin van Verordening 1215/2012 niet heeft voorgedaan op de plaats waar de verzoekende Spaanse onderneming haar statutaire zetel heeft, maar daar waar de kartelafspraken tussen de vrachtwagenproducenten zijn gesloten, namelijk in andere EU-lidstaten.
Artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 luidt als volgt:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
[...]
- ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;
[...]”
Het Hof van Justitie beslist dat het begrip "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" in de zin van artikel 7 lid 2 van genoemde verordening zowel de plaats beoogt te omvatten waar de schade is ingetreden als de plaats van het schadeveroorzakende feit, zodat verweerder naar keuze van de verzoeker kan worden opgeroepen voor de rechter van een van deze twee plaatsen.
Het Hof herinnert eraan dat de kartelinbreuk die tot de gestelde schade heeft geleid, de gehele EER-markt bestreek. De plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, is dus die markt, waarvan Spanje deel uitmaakt.
Het Hof van Justitie concludeert dat artikel 7 lid 2 zo moet worden uitgelegd dat bevoegd is:
- De nationale rechter in wiens rechtsgebied de gelaedeerde onderneming de kartelgoederen in kwestie heeft gekocht,
dan wel:
- Wanneer de gelaedeerde onderneming de goederen op verschillende plaatsen heeft gekocht: de nationale rechter in wiens rechtsgebied de zetel van de onderneming is gevestigd.
Het Hof van Justitie stelt vast dat deze bevoegdheidsverdeling strookt met het vereiste van voorspelbaarheid, aangezien verweerders, leden van het kartel, niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de kopers van de betrokken goederen gevestigd zijn op de markt waarop de kartelpraktijken betrekking hebben. Deze toekenning van bevoegdheid strookt ook met de doelstelling van nabijheid, aangezien de plaats van de statutaire zetel van de benadeelde onderneming een doeltreffend verloop van eventuele procedures ten volle waarborgt
Het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‑30/20 (RH tegen AB Volvo c.s.) draait om de uitleg van artikel 7 lid 2 van Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
RH is een Spaanse onderneming die tussen 2004 en 2009 vijf vrachtwagens heeft gekocht bij een dealer van Volvo Group España (een vennootschap met zetel te Madrid). In deze periode nam Volvo deel aan het zogenaamde truck-kartel dat door de Europese Commissie is beboet vanwege kartelschendingen. RH heeft bij de Rechtbank van Koophandel te Madrid een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen het Volvo-concern. RH beweert schade te hebben geleden ten gevolge van de aankoop van de vijf bovenbedoelde voertuigen, doordat zij extra kosten heeft betaald ten gevolge van de door de Commissie bestrafte kartelafspraken.
De ondernemingen van de Volvo-groep hebben de territoriale bevoegdheid van de Spaanse rechter niet betwist, maar wel zijn internationale bevoegdheid, met het betoog dat het schadebrengende feit zich in de zin van Verordening 1215/2012 niet heeft voorgedaan op de plaats waar de verzoekende Spaanse onderneming haar statutaire zetel heeft, maar daar waar de kartelafspraken tussen de vrachtwagenproducenten zijn gesloten, namelijk in andere EU-lidstaten.
Artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 luidt als volgt:
“Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
[...]
- ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;
[...]”
Het Hof van Justitie beslist dat het begrip "plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan" in de zin van artikel 7 lid 2 van genoemde verordening zowel de plaats beoogt te omvatten waar de schade is ingetreden als de plaats van het schadeveroorzakende feit, zodat verweerder naar keuze van de verzoeker kan worden opgeroepen voor de rechter van een van deze twee plaatsen.
Het Hof herinnert eraan dat de kartelinbreuk die tot de gestelde schade heeft geleid, de gehele EER-markt bestreek. De plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, is dus die markt, waarvan Spanje deel uitmaakt.
Het Hof van Justitie concludeert dat artikel 7 lid 2 zo moet worden uitgelegd dat bevoegd is:
- De nationale rechter in wiens rechtsgebied de gelaedeerde onderneming de kartelgoederen in kwestie heeft gekocht,
dan wel:
- Wanneer de gelaedeerde onderneming de goederen op verschillende plaatsen heeft gekocht: de nationale rechter in wiens rechtsgebied de zetel van de onderneming is gevestigd.
Het Hof van Justitie stelt vast dat deze bevoegdheidsverdeling strookt met het vereiste van voorspelbaarheid, aangezien verweerders, leden van het kartel, niet onkundig kunnen zijn van het feit dat de kopers van de betrokken goederen gevestigd zijn op de markt waarop de kartelpraktijken betrekking hebben. Deze toekenning van bevoegdheid strookt ook met de doelstelling van nabijheid, aangezien de plaats van de statutaire zetel van de benadeelde onderneming een doeltreffend verloop van eventuele procedures ten volle waarborgt