Al ruim 2,5 jaar moet de werkgever bij beëindiging van een dienstverband dat ten minste 24 maanden heeft geduurd een transitievergoeding betalen. Voor menig werkgever is dit een doorn in het oog. De wetgever heeft rekening gehouden met de situaties dat het voor een werkgever financieel onverantwoord is of gezien de omstandigheden onwenselijk kan zijn een transitievergoeding aan de werknemer te betalen. Dit is echter beperkt tot enkele situaties, waarvoor de werkgever enkel in aanmerking komt indien hij aan de voorwaarden voldoet. Doet de werkgever dat niet, dan vangt hij bot. Zo ondervond ook het Nederlands Slaapcentrum B.V. ("NSC").
Wat was er aan de hand?
Op 23 januari 2018 oordeelde de Kantonrechter Maastricht over een conflict tussen het NSC en een (voormalig) werknemer. Eerder had het NSC de arbeidsovereenkomst van de werknemer met toestemming van het UWV opgezegd vanwege haar slechte financiële situatie. Nadat de werknemer zijn eindafrekening had ontvangen, bleek zijn wettelijke transitievergoeding ad 9.576,00 door het NSC niet te zijn voldaan.
Overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers
Het UWV had schriftelijk verklaard dat het NSC géén gebruik kon maken van de Overbruggingsregeling transitievergoeding voor de kleine werkgever. Die regeling houdt in dat voor de hoogte van de transitievergoeding de dienstjaren van de werknemer die voor 1 mei 2013 liggen niet meetellen, waardoor de transitievergoeding dus lager uitvalt. Hoewel het NSC niet aan de voorwaarden voldeed, weerhield dat het NSC er niet van om met de werknemer te onderhandelen over de hoogte van de te betalen transitievergoeding. De werknemer ging daar niet in mee en verzocht de kantonrechter NSC te veroordelen tot betaling van de volledige transitievergoeding inclusief wettelijke rente en wettelijke verhoging.
"Technisch" faillissement
Het NSC stelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om aan de werknemer de transitievergoeding conform artikel 7:673 BW te betalen. Het NSC zou namelijk "technisch" failliet zijn, de werknemer zou reeds een andere baan hebben en zou bovendien op grote schaal fraude hebben gepleegd tijdens zijn dienstverband bij het NSC.
De kantonrechter ging niet mee in de verweren van het NSC en veroordeelde het NSC tot betaling van de transitievergoeding, inclusief wettelijke rente. Wettelijke verhoging kan slechts gevorderd kan worden over loon. Transitievergoeding is geen loon en aldus werd het verzoek van de werknemer tot betaling van de wettelijke verhoging afgewezen.
Hoe zit het ook alweer met de transitievergoeding?
De kantonrechter maakte korte metten met de verweren van het NSC. Sloeg het NSC juridisch gezien de plank dan ook volledig mis?
Naar mijn idee was dat in ieder geval wel zo ten aanzien van haar beroep op de overbruggingsregeling en de stelling dat de werknemer reeds een andere baan had gevonden. De wet noch de wetsgeschiedenis laat op dat gebied ruimte voor de argumenten van het NSC. De overbruggingsregeling stelt drie duidelijke voorwaarden aan de toepasselijkheid en indien de werkgever niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt de transitievergoeding conform artikel 7:673 BW berekend. Een "technisch" faillissement is op zichzelf dus geen reden om de transitievergoeding te matigen of niet te betalen.
Bovendien is er ook geen sprake van een redelijkheidstoets zoals het NSC die tracht te presenteren. In de wet is bepaald hoe hoog de transitievergoeding is en wanneer de transitievergoeding verschuldigd is. Andere dan de wettelijke ontsnappingsmogelijkheden zijn er niet. De kantonrechter kan dus niet zoals voorheen wel het geval was rekening houden met de redelijkheid van de door de werkgever te betalen vergoeding.
Het voorgaande betekent echter niet dat de werknemer in alle gevallen een transitievergoeding toekomt. Had het NSC kunnen bewijzen dat de werknemer tijdens zijn dienstverband bij het NSC fraude had gepleegd en was het dienstverband om die reden geëindigd, dan had de kwestie mogelijk een andere uitkomst gehad. In dat geval had het NSC immers kunnen stellen dat het dienstverband met de werknemer was geëindigd wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer (in plaats van wegens een bedrijfseconomische reden), in welk geval de werknemer geen aanspraak op een transitievergoeding meer toekomt. Wellicht had het NSC hier dus andere keuzes kunnen/moeten maken.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Jadeena Janssen.
Al ruim 2,5 jaar moet de werkgever bij beëindiging van een dienstverband dat ten minste 24 maanden heeft geduurd een transitievergoeding betalen. Voor menig werkgever is dit een doorn in het oog. De wetgever heeft rekening gehouden met de situaties dat het voor een werkgever financieel onverantwoord is of gezien de omstandigheden onwenselijk kan zijn een transitievergoeding aan de werknemer te betalen. Dit is echter beperkt tot enkele situaties, waarvoor de werkgever enkel in aanmerking komt indien hij aan de voorwaarden voldoet. Doet de werkgever dat niet, dan vangt hij bot. Zo ondervond ook het Nederlands Slaapcentrum B.V. ("NSC").
Wat was er aan de hand?
Op 23 januari 2018 oordeelde de Kantonrechter Maastricht over een conflict tussen het NSC en een (voormalig) werknemer. Eerder had het NSC de arbeidsovereenkomst van de werknemer met toestemming van het UWV opgezegd vanwege haar slechte financiële situatie. Nadat de werknemer zijn eindafrekening had ontvangen, bleek zijn wettelijke transitievergoeding ad 9.576,00 door het NSC niet te zijn voldaan.
Overbruggingsregeling transitievergoeding voor kleine werkgevers
Het UWV had schriftelijk verklaard dat het NSC géén gebruik kon maken van de Overbruggingsregeling transitievergoeding voor de kleine werkgever. Die regeling houdt in dat voor de hoogte van de transitievergoeding de dienstjaren van de werknemer die voor 1 mei 2013 liggen niet meetellen, waardoor de transitievergoeding dus lager uitvalt. Hoewel het NSC niet aan de voorwaarden voldeed, weerhield dat het NSC er niet van om met de werknemer te onderhandelen over de hoogte van de te betalen transitievergoeding. De werknemer ging daar niet in mee en verzocht de kantonrechter NSC te veroordelen tot betaling van de volledige transitievergoeding inclusief wettelijke rente en wettelijke verhoging.
"Technisch" faillissement
Het NSC stelde dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om aan de werknemer de transitievergoeding conform artikel 7:673 BW te betalen. Het NSC zou namelijk "technisch" failliet zijn, de werknemer zou reeds een andere baan hebben en zou bovendien op grote schaal fraude hebben gepleegd tijdens zijn dienstverband bij het NSC.
De kantonrechter ging niet mee in de verweren van het NSC en veroordeelde het NSC tot betaling van de transitievergoeding, inclusief wettelijke rente. Wettelijke verhoging kan slechts gevorderd kan worden over loon. Transitievergoeding is geen loon en aldus werd het verzoek van de werknemer tot betaling van de wettelijke verhoging afgewezen.
Hoe zit het ook alweer met de transitievergoeding?
De kantonrechter maakte korte metten met de verweren van het NSC. Sloeg het NSC juridisch gezien de plank dan ook volledig mis?
Naar mijn idee was dat in ieder geval wel zo ten aanzien van haar beroep op de overbruggingsregeling en de stelling dat de werknemer reeds een andere baan had gevonden. De wet noch de wetsgeschiedenis laat op dat gebied ruimte voor de argumenten van het NSC. De overbruggingsregeling stelt drie duidelijke voorwaarden aan de toepasselijkheid en indien de werkgever niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt de transitievergoeding conform artikel 7:673 BW berekend. Een "technisch" faillissement is op zichzelf dus geen reden om de transitievergoeding te matigen of niet te betalen.
Bovendien is er ook geen sprake van een redelijkheidstoets zoals het NSC die tracht te presenteren. In de wet is bepaald hoe hoog de transitievergoeding is en wanneer de transitievergoeding verschuldigd is. Andere dan de wettelijke ontsnappingsmogelijkheden zijn er niet. De kantonrechter kan dus niet zoals voorheen wel het geval was rekening houden met de redelijkheid van de door de werkgever te betalen vergoeding.
Het voorgaande betekent echter niet dat de werknemer in alle gevallen een transitievergoeding toekomt. Had het NSC kunnen bewijzen dat de werknemer tijdens zijn dienstverband bij het NSC fraude had gepleegd en was het dienstverband om die reden geëindigd, dan had de kwestie mogelijk een andere uitkomst gehad. In dat geval had het NSC immers kunnen stellen dat het dienstverband met de werknemer was geëindigd wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer (in plaats van wegens een bedrijfseconomische reden), in welk geval de werknemer geen aanspraak op een transitievergoeding meer toekomt. Wellicht had het NSC hier dus andere keuzes kunnen/moeten maken.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Jadeena Janssen.