Een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant laat zien dat een tussen de subsidieverstrekker en subsidieontvanger gesloten 'bevoegdhedenovereenkomst' soms verstrekkende gevolgen kan hebben.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat er tussen een subsidieverstrekker (bijvoorbeeld een gemeente) en een subsidieontvanger (bijvoorbeeld een stichting voor welzijnswerk) een zogenoemde overeenkomst wordt gesloten waarin verschillende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de subsidieverstrekking.
Wat was er in dit geval aan de hand?
In dit geval was er tussen een aantal gemeenten en een bibliotheek een bestuursovereenkomst gesloten. In die overeenkomst hadden de gemeenten zich onder meer ondubbelzinnig verbonden om bij de beëindiging van de subsidie (naar de toekomst) een redelijke termijn (als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb) van twee jaar in acht te nemen.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende beëindigde de subsidierelatie met de bibliotheek en hanteerde daarbij een kortere termijn dan de overeengekomen twee jaar. In beroep deed de bibliotheek onder meer een beroep op de gesloten overeenkomst en stelde dat de beëindiging in strijd was met het vertrouwensbeginsel nu er een kortere beëindigingstermijn dan twee jaar was gehanteerd.
Er is inmiddels redelijk wat rechtspraak over de betekenis van met de overheid gesloten (bevoegdheden)overeenkomsten in relatie tot het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van bestemmingsplannen (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2017:2967) en in handhavingszaken vormt een dergelijke overeenkomst een in de belangenafweging te betrekken omstandigheid, maar komt er aan het aan de overeenkomst te ontlenen vertrouwen doorgaans geen doorslaggevende betekenis toe.
De uitspraak van de rechtbank bezien in het licht van eerdere jurisprudentie
Over de betekenis van bevoegdhedenovereenkomsten bij subsidiebesluiten is tot op heden veel minder rechtspraak beschikbaar. In die zin is deze uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant interessant. De rechtbank oordeelt in deze zaak dat de bibliotheek aan de betreffende overeenkomst in beginsel het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de redelijke termijn op twee jaar zou worden vastgesteld en dat het college geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen die met zich brengen dat dit vertrouwen in dit geval niet gehonoreerd hoeft te worden.
Opvallend is dat de rechtbank in beginsel doorslaggevende betekenis toekent aan de gesloten bevoegdhedenovereenkomst, terwijl in de hiervoor genoemde bestemmingsplan- en handhavingszaken doorgaans juist geen doorslaggevend gewicht toekomt aan een gesloten overeenkomst. Dit verschil in benadering is denk ik wel goed te verklaren. De beperkte betekenis die in veel bestemmingsplan- en handhavingszaken aan een overeenkomst toekomt, houdt immers onder meer verband met het feit dat bij dergelijke kwesties doorgaans ook de belangen van derden zijn betrokken die geen partij zijn bij de betreffende overeenkomst. Dergelijke belangen van derden spelen bij subsidiekwesties vaak in veel mindere mate een rol (behalve als het gaat om subsidietenders of subsidies waarbij de belangen van concurrenten aan de orde kunnen zijn).
Een les voor de praktijk is dat het belangrijk is om bij het sluiten van dergelijke bevoegdhedenovereenkomsten alvast stil te staan bij de mogelijke (grote) implicaties die dergelijke overeenkomsten kunnen hebben bij het nemen van subsidiebesluiten.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Dennis van Tilborg.
Een recente uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant laat zien dat een tussen de subsidieverstrekker en subsidieontvanger gesloten 'bevoegdhedenovereenkomst' soms verstrekkende gevolgen kan hebben.
In de praktijk komt het regelmatig voor dat er tussen een subsidieverstrekker (bijvoorbeeld een gemeente) en een subsidieontvanger (bijvoorbeeld een stichting voor welzijnswerk) een zogenoemde overeenkomst wordt gesloten waarin verschillende afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de subsidieverstrekking.
Wat was er in dit geval aan de hand?
In dit geval was er tussen een aantal gemeenten en een bibliotheek een bestuursovereenkomst gesloten. In die overeenkomst hadden de gemeenten zich onder meer ondubbelzinnig verbonden om bij de beëindiging van de subsidie (naar de toekomst) een redelijke termijn (als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb) van twee jaar in acht te nemen.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende beëindigde de subsidierelatie met de bibliotheek en hanteerde daarbij een kortere termijn dan de overeengekomen twee jaar. In beroep deed de bibliotheek onder meer een beroep op de gesloten overeenkomst en stelde dat de beëindiging in strijd was met het vertrouwensbeginsel nu er een kortere beëindigingstermijn dan twee jaar was gehanteerd.
Er is inmiddels redelijk wat rechtspraak over de betekenis van met de overheid gesloten (bevoegdheden)overeenkomsten in relatie tot het vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van bestemmingsplannen (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2017:2967) en in handhavingszaken vormt een dergelijke overeenkomst een in de belangenafweging te betrekken omstandigheid, maar komt er aan het aan de overeenkomst te ontlenen vertrouwen doorgaans geen doorslaggevende betekenis toe.
De uitspraak van de rechtbank bezien in het licht van eerdere jurisprudentie
Over de betekenis van bevoegdhedenovereenkomsten bij subsidiebesluiten is tot op heden veel minder rechtspraak beschikbaar. In die zin is deze uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant interessant. De rechtbank oordeelt in deze zaak dat de bibliotheek aan de betreffende overeenkomst in beginsel het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de redelijke termijn op twee jaar zou worden vastgesteld en dat het college geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen die met zich brengen dat dit vertrouwen in dit geval niet gehonoreerd hoeft te worden.
Opvallend is dat de rechtbank in beginsel doorslaggevende betekenis toekent aan de gesloten bevoegdhedenovereenkomst, terwijl in de hiervoor genoemde bestemmingsplan- en handhavingszaken doorgaans juist geen doorslaggevend gewicht toekomt aan een gesloten overeenkomst. Dit verschil in benadering is denk ik wel goed te verklaren. De beperkte betekenis die in veel bestemmingsplan- en handhavingszaken aan een overeenkomst toekomt, houdt immers onder meer verband met het feit dat bij dergelijke kwesties doorgaans ook de belangen van derden zijn betrokken die geen partij zijn bij de betreffende overeenkomst. Dergelijke belangen van derden spelen bij subsidiekwesties vaak in veel mindere mate een rol (behalve als het gaat om subsidietenders of subsidies waarbij de belangen van concurrenten aan de orde kunnen zijn).
Een les voor de praktijk is dat het belangrijk is om bij het sluiten van dergelijke bevoegdhedenovereenkomsten alvast stil te staan bij de mogelijke (grote) implicaties die dergelijke overeenkomsten kunnen hebben bij het nemen van subsidiebesluiten.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Dennis van Tilborg.