Evaluatie AMvB reële prijs Wmo 2015: wat zijn de mogelijke lessen voor de Jeugdwet?

30 juni 2020 | Blog

De algemene maatregel van bestuur reële prijs Wmo 2015 (AMvB Wmo) geldt sinds 1 juni 2017. De AMvB Wmo heeft tot doel dat reële prijzen worden vastgesteld voor Wmo-diensten, zodat de kwaliteit en continuïteit van de zorg gewaarborgd is. De AMvB Wmo regelt daartoe welke kostprijselementen gemeenten ten minste moeten meenemen bij het bepalen van de tarieven. Recent is de AMvB Wmo geëvalueerd door Bureau Berenschot. In dit blog ga ik in op enkele aspecten uit deze evaluatie en bespreek ik de mogelijke gevolgen daarvan voor de eerder aangekondigde AMvB reële prijs Jeugdwet.

Evaluatie AMvB Wmo

De AMvB Wmo heeft geleid tot meer overleg tussen gemeenten en aanbieders bij het vaststellen van de tarieven en heeft bij verschillende vormen van ondersteuning geleid tot hogere tarieven. Uit de evaluatie blijkt dat gemeenten in de meeste gevallen de kostprijselementen ‘kosten beroepskracht’, ‘redelijke overheadkosten’, ‘kosten voor niet-productieve uren’ en’ reis- en opleidingskosten’ meenemen bij de bepaling van de tarieven. Voor de kostprijselementen ‘indexatie van de reële prijs’ en ‘kosten als gevolg van gemeentelijke eisen’ is dat in veel mindere mate het geval.

Indexatie en het doorvoeren van cao-wijzigingen blijkt een belangrijk knelpunt. Het merendeel van de gemeenten biedt geen financiële compensatie in het geval zich tussentijdse kostprijsontwikkelingen voordoen die afwijken van het contractueel vastgelegde indexatiepercentage. Zorgaanbieders dragen in dat geval het risico. Dat kan problematisch zijn omdat, zoals eveneens uit de evaluatie volgt, het merendeel van de gemeenten geen risico-opslag hanteert bij het bepalen van de tarieven. Het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde overigens eerder dit jaar in kort geding dat het strijdig is met de AMvB Wmo om op voorhand in een overeenkomst de indexatie te maximeren. Het is immers denkbaar dat omstandigheden, zoals aanpassing van de cao, leiden tot een hogere indexatie.

Gemeenten en zorgaanbieders discussiëren het meest en langst over ‘redelijke overheadkosten’. Aanbieders lopen er tegenaan dat er tussen gemeenten verschillen bestaan in wat onder overhead wordt verstaan en welke interne kosten aanbieders daaraan mogen toerekenen. Gemeenten lopen er tegenaan dat niet alle aanbieders erin slagen de overheadkosten goed te onderbouwen.

Een opvallende conclusie uit de evaluatie is dat een meerderheid van de gemeenten moeite heeft om de door aanbieders aangeleverde informatie te vertrouwen. Omdat gemeenten geen direct zicht hebben op de kosten van aanbieders, moeten zij erop vertrouwen dan aanbieders hun kosten niet ‘opplussen’. Het niet kunnen controleren van de gegevens wordt als lastig ervaren.

Minister van VWS: geen aanpassingen nodig

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) concludeert op basis van het evaluatieonderzoek dat de AMvB Wmo het beoogde effect heeft en geen aanpassingen nodig zijn. De minister kondigt aan dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Netwerk Directeuren Sociaal Domein en brancheorganisaties van de zorgaanbieders een overlegtafel inrichten, waaraan ook het ministerie van VWS zal deelnemen. De overlegtafel kan duurzaam ondersteuning bieden aan het veld, bijvoorbeeld door het bieden van handvatten met betrekking tot acceptabele en inzichtelijke overheadkosten, het geven van richting aan de omgang met indexatie en het bevorderen van samenwerking, transparantie en onderling vertrouwen.

AMvB Jeugdwet

De minister van VWS heeft aangegeven voor de Jeugdwet in 2021 een met de AMvB Wmo vergelijkbare regeling te willen introduceren (AMvB Jeugdwet). Het idee is om in elk geval dezelfde kostprijselementen op te nemen als in de AMvB Wmo, met dien verstande dat de overheadkosten gesplitst worden in personele en materiële overheadkosten. Daarnaast wordt geëxpliciteerd dat onder ‘kosten als gevolg van gemeentelijke eisen’ ook specifieke kostprijselementen vallen die sectorafhankelijk zijn, zoals de normatieve huisvestingscomponenent voor de gesloten jeugdzorg.

Gelet op de ervaringen met de AMvB Wmo, kan een definitie van de termen personele- en materiële overheadkosten in de AMvB Jeugdwet een hoop discussies voorkomen. Een dergelijke ontwikkeling is toe te juichen, nu ook tussen jeugdhulpaanbieders en gemeenten veel discussie bestaat over de vraag wat onder overhead valt (zie bijvoorbeeld deze uitspraak).

Een tweede aspect betreft de indexering. Uit de evaluatie AMvB Wmo blijkt dat onduidelijkheid bestaat over hoe en op welke momenten de indexering meegenomen moet worden. Verduidelijking op dat punt in de te ontwikkelen AMvB is gewenst, bijvoorbeeld door op te nemen dat partijen jaarlijks de Overheidsbijdrage aan de arbeidsvoorwaardenontwikkeling (OVA) zichtbaar en volledig vertalen in de tarieven. De OVA is een door de overheid vastgesteld percentage voor de indexering van personele kosten. Ook duidelijkheid over de toepassing van een risico-opslag is gewenst.

Om tegemoet te komen aan de onzekerheid van gemeenten over de aangeleverde informatie kan de minister aan individuele gemeenten meer controlemogelijkheden bieden, zoals het mogelijk maken van boekenonderzoek. Een te verwachten nadeel is de administratieve last voor zowel de gemeenten als zorgaanbieders. Eenduidigheid in de opzet en inhoud van zorgadministratie van zorgaanbieders, bijvoorbeeld door het verplicht stellen van de door het Zorginstituut beheerde I-standaarden, kan op een meer laagdrempelige manier bijdragen aan inzicht en daarmee vertrouwen. Die methode kan daarnaast leiden tot lagere administratieve lasten voor partijen, zie ook dit blog.

Slot

Hoewel de minister geen aanleiding heeft gezien de AMvB Wmo aan te passen, is het een gemiste kans als de minister de daarbij gesignaleerde knelpunten niet verwerkt in de nog op te stellen AMvB Jeugdwet. De tijd zal het leren of en zo ja, op welke wijze, deze knelpunten geadresseerd worden.  

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven