Onder meer (zorg)verzekeraars en banken krijgen helaas geregeld te maken met (pogingen) tot fraude van klanten, verzekerden en zorgaanbieders. Indien de (zorg)verzekeraar of bank na onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van fraude, vindt doorgaans opname in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) plaats. In veel gevallen wordt naar aanleiding van de geconstateerde fraude ook aangifte gedaan.
Het opnemen van dergelijke fraudegevallen in het IVR/EVR wordt bij de toepassing van de privacywetgeving (zeker als ook aangifte is gedaan) aangemerkt als de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Om dergelijke gegevens in het IVR/EVR te mogen verwerken is niet vereist dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moet opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. De burgerlijke rechter is in voorkomend geval zelfstandig (dat wil zeggen los van een eventuele strafrechtelijke procedure) bevoegd om vast te stellen of aan deze maatstaf wordt voldaan. Een en ander is al uitgemaakt door de Hoge Raad in zijn arrest van 29 mei 2009.
Geen onderscheid tussen IVR en EVR
In een recent arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch is verduidelijkt dat zowel voor het opnemen van fraudegegevens in het IVR als het EVR dezelfde (strenge) maatstaf geldt. Met andere woorden: als een verwijzing in het EVR niet (meer) aan de orde is geldt dat ook voor het IVR.
Tot aan sepot was verwijzing in het IVR/EVR gerechtvaardigd
In de zaak die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch voorlag, stond vast dat een persoon die in aanmerking wenste te komen voor een hypothecaire geldlening daartoe een werkgeversverklaring met evident incorrecte gegevens had ingediend. Verder stond vast dat de betrokkenen in het traject waarin hij trachtte de hypothecaire lening (mede) te verkrijgen zijn inmiddels ontbonden dienstbetrekking bij zijn voormalige werkgever niet aan de bank had gemeld. Volgens het hof is het in een dergelijk geval gerechtvaardigd dat een bancaire instelling de betreffende gegevens opneemt in het IVR/EVR.
Na sepot OM ontstaat een nieuwe situatie en dient de verwijzing in beginsel beëindigd te worden
In het geval van betrokkene had de bancaire instelling echter ook aangifte gedaan naar aanleiding van het fraudeonderzoek. Het openbaar ministerie heeft zoals dat wel vaker pleegt te gebeuren in dit soort gevallen de aangifte geseponeerd wegens, in dit geval, gebrek aan bewijs. Volgens het hof brengt een dergelijk sepot van het OM met zich mee dat de opname in het IVR en het EVR heroverwogen dient te worden. Volgens het hof betekent dat sepot immers dat de feiten zijn gewogen door het OM en aldaar te licht zijn bevonden. Vanaf dat moment mag er, nog steeds volgens het hof, niet meer zonder meer van worden uitgegaan dat de in het IVR/EVR verwerkte strafrechtelijke persoonsgegevens nog in voldoende mate vaststaan. Het hof vindt dat de verwijzer op dat moment gehouden is om handhaving van de registraties te heroverwegen.
Tussen de regels door lijkt het hof te oordelen dat een sepot in beginsel tot verwijdering van de persoonsgegevens dient te leiden. Een uitzondering zou er wellicht kunnen bestaan in situaties waarin de fraude door de verwijzer met aanvullende gegevens verder kan worden gestaafd.
Slot
Les voor de praktijk is dat bij een gebleken sepot door het openbaar ministerie een heroverweging uitgevoerd zal moeten worden met betrekking tot het in het IVR/EVR geregistreerde fraudegeval.
De bank heeft overigens nog de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het hof. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de bank cassatie instelt. Het enkele feit dat het openbaar ministerie in een bepaald geval seponeert (wegens gebrek aan bewijs) brengt mijns inziens niet zonder meer met zich mee dat daaruit ook reeds de conclusie volgt dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in onvoldoende mate vaststaan.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Dennis van Tilborg.
Onder meer (zorg)verzekeraars en banken krijgen helaas geregeld te maken met (pogingen) tot fraude van klanten, verzekerden en zorgaanbieders. Indien de (zorg)verzekeraar of bank na onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van fraude, vindt doorgaans opname in het Interne Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR) plaats. In veel gevallen wordt naar aanleiding van de geconstateerde fraude ook aangifte gedaan.
Het opnemen van dergelijke fraudegevallen in het IVR/EVR wordt bij de toepassing van de privacywetgeving (zeker als ook aangifte is gedaan) aangemerkt als de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens. Om dergelijke gegevens in het IVR/EVR te mogen verwerken is niet vereist dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moet opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. De burgerlijke rechter is in voorkomend geval zelfstandig (dat wil zeggen los van een eventuele strafrechtelijke procedure) bevoegd om vast te stellen of aan deze maatstaf wordt voldaan. Een en ander is al uitgemaakt door de Hoge Raad in zijn arrest van 29 mei 2009.
Geen onderscheid tussen IVR en EVR
In een recent arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch is verduidelijkt dat zowel voor het opnemen van fraudegegevens in het IVR als het EVR dezelfde (strenge) maatstaf geldt. Met andere woorden: als een verwijzing in het EVR niet (meer) aan de orde is geldt dat ook voor het IVR.
Tot aan sepot was verwijzing in het IVR/EVR gerechtvaardigd
In de zaak die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch voorlag, stond vast dat een persoon die in aanmerking wenste te komen voor een hypothecaire geldlening daartoe een werkgeversverklaring met evident incorrecte gegevens had ingediend. Verder stond vast dat de betrokkenen in het traject waarin hij trachtte de hypothecaire lening (mede) te verkrijgen zijn inmiddels ontbonden dienstbetrekking bij zijn voormalige werkgever niet aan de bank had gemeld. Volgens het hof is het in een dergelijk geval gerechtvaardigd dat een bancaire instelling de betreffende gegevens opneemt in het IVR/EVR.
Na sepot OM ontstaat een nieuwe situatie en dient de verwijzing in beginsel beëindigd te worden
In het geval van betrokkene had de bancaire instelling echter ook aangifte gedaan naar aanleiding van het fraudeonderzoek. Het openbaar ministerie heeft zoals dat wel vaker pleegt te gebeuren in dit soort gevallen de aangifte geseponeerd wegens, in dit geval, gebrek aan bewijs. Volgens het hof brengt een dergelijk sepot van het OM met zich mee dat de opname in het IVR en het EVR heroverwogen dient te worden. Volgens het hof betekent dat sepot immers dat de feiten zijn gewogen door het OM en aldaar te licht zijn bevonden. Vanaf dat moment mag er, nog steeds volgens het hof, niet meer zonder meer van worden uitgegaan dat de in het IVR/EVR verwerkte strafrechtelijke persoonsgegevens nog in voldoende mate vaststaan. Het hof vindt dat de verwijzer op dat moment gehouden is om handhaving van de registraties te heroverwegen.
Tussen de regels door lijkt het hof te oordelen dat een sepot in beginsel tot verwijdering van de persoonsgegevens dient te leiden. Een uitzondering zou er wellicht kunnen bestaan in situaties waarin de fraude door de verwijzer met aanvullende gegevens verder kan worden gestaafd.
Slot
Les voor de praktijk is dat bij een gebleken sepot door het openbaar ministerie een heroverweging uitgevoerd zal moeten worden met betrekking tot het in het IVR/EVR geregistreerde fraudegeval.
De bank heeft overigens nog de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen de uitspraak van het hof. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de bank cassatie instelt. Het enkele feit dat het openbaar ministerie in een bepaald geval seponeert (wegens gebrek aan bewijs) brengt mijns inziens niet zonder meer met zich mee dat daaruit ook reeds de conclusie volgt dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in onvoldoende mate vaststaan.
Juridisch advies of meer informatie?
Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Dennis van Tilborg.