Grotere rol gemeenten in het natuurbeschermingsrecht

 3 augustus 2015 | Blog

Wet natuurbescherming aangenomen
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Wet natuurbescherming aangenomen. In de Wet natuurbescherming zullen de huidige Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), Flora- en faunawet (Ffw) en Boswet opgaan. Van de meer dan honderd amendementen en moties die ten tijde van de stemming actueel waren zijn uiteindelijk 13 amendementen en 6 moties aangenomen. De geconsolideerde tekst van de Wet natuurbescherming is inmiddels te raadplegen.

Op 8 september 2015 bespreekt de Eerste Kamercommissie voor Economische Zaken de verdere procedure. In eerste instantie was het de bedoeling dat de wet per 1 januari 2015 in werking zou treden in verband met de uitvoering van het bestuursakkoord natuur en de daarin opgenomen overheveling van taken naar provincies. Inmiddels wordt uitgegaan van inwerkingtreding per 1 maart 2016. Uiteindelijk zal de Wet natuurbescherming via een aanvullingswet en een aanvullingsbesluit worden opgenomen in de Omgevingswet, die ook op 1 juli jl. is aangenomen door de Tweede Kamer.

Aanhaken via het Wabo-loket
De Wet natuurbescherming heeft onder meer tot gevolg dat de rol van gemeenten in het natuurbeschermingsrecht groter wordt. Sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010, kunnen initiatiefnemers die zowel een omgevingsvergunning als een Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing nodig hebben er voor kiezen om deze gezamenlijk aan te vragen bij het Omgevingsloket online. De Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing haakt dan aan bij de omgevingsvergunning. De gemeente die de aanvraag ontvangt vraagt vervolgens een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) aan bij het eigenlijke bevoegde gezag voor de Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing: gedeputeerde staten van de provincie of de Minister van Economische Zaken (in de praktijk de Staatssecretaris van Economische Zaken en voor deze de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). Dit gezag toetst of en zo ja onder welke voorwaarden de activiteit toelaatbaar is op grond van de Nbw of de Ffw. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien het Nbw/Ffw-bevoegde gezag de vvgb afgeeft. De vvgb gaat in dat geval onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Wordt de vvgb geweigerd, dan moet ook de omgevingsvergunning worden geweigerd (vb. Rb. Oost-Brabant 31 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:6506).

In 2012 bleek uit onderzoek van Alterra dat op dat moment nog maar weinig werd aangehaakt. Slechts bij zo'n 80 van de circa 250.000 omgevingsvergunningaanvragen werd een vvgb-procedure gevolgd. Veel initiatiefnemers leken er de voorkeur aan te geven om de natuurtoestemming apart aan te vragen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat men al kosten zou maken voor de bouwaanvraag voordat duidelijk was of de natuurtoestemming verleend kon worden of om te voorkomen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure met de daarbij horende langere beslistermijnen van toepassing zou worden. Op dit moment is de keus nog aan de initiatiefnemer, omdat aanhaken alleen verplicht is als nog geen natuurtoestemming is verleend of aangevraagd. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd moet ook de natuurtoestemming via het Wabo-loket worden aangevraagd. Andersom geldt dat niet. De natuurtoestemming kan apart worden aangevraagd bij provincie of Rijk en daarna pas de omgevingsvergunning. Dat kan ook op dezelfde dag gebeuren, zolang de natuurtoestemming maar eerst wordt aangevraagd (vb. Rb. Zeeland-West-Brabant 24 april 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2912).

Aanhaken wordt verplicht
Met de Wet natuurbescherming wordt aanhaken verplicht (artikel 10.8 Wet natuurbescherming). Indien voor een activiteit geen omgevingsvergunning nodig is, kan uiteraard wel separaat een natuurtoestemming worden aangevraagd. Dan valt er immers niets aan te haken. Zodra echter zowel een omgevingsvergunning als een natuurtoestemming nodig is, dan moet de natuurtoestemming via het Wabo-loket worden aangevraagd. Aan artikel 2.1, eerste lid van de Wabo, waarin activiteiten worden genoemd waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is, worden daartoe twee onderdelen toegevoegd, onderdelen j en k. Op grond van deze onderdelen is een omgevingsvergunning benodigd voor, kort gezegd, bepaalde projecten en andere handelingen die vergunning- of ontheffingplichtig zijn op grond van de Wet natuurbescherming en waarvoor tevens om andere redenen al een omgevingsvergunning benodigd is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft er op gewezen dat gemeenten hierdoor niet belast worden met nieuwe activiteiten, omdat zij onder de huidige wetgeving ook al een loketfunctie vervullen. Dat moge zo zijn, maar in de praktijk zal er toch wel wat extra's worden gevraagd van gemeenten. Gemeenten moeten namelijk onderzoeken of een omgevingsvergunningaanvraag volledig is en als dat niet het geval is vragen om aanvulling van de aanvraag (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Deze exercitie zullen gemeenten straks bij iedere omgevingsvergunningaanvraag moeten verrichten. In de praktijk blijkt het voor veel (kleine) gemeenten op dit moment niet altijd eenvoudig om vast te stellen of voor een bepaalde activiteit wellicht ook een natuurtoestemming nodig is. Bijvoorbeeld omdat zij niet beschikken over de noodzakelijke ecologische kennis van het gebied om te bepalen of er natuurwaarden in het geding (kunnen) zijn. Wordt ten onrechte niet gevraagd om aanvulling van de aanvraag of ten onrechte bepaald dat aanhaken niet noodzakelijk is, dan leidt dat in beginsel tot vernietiging van de omgevingsvergunning (vb. ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1432; Vz.Rb. Limburg 25 maart 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:2459. Anders: ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1468).

Daarnaast zullen gemeenten vaker aan de lat staan om handhavend op te treden. Het instrumentarium voor bestuurlijke handhaving in de artikelen 5.3 tot en met 5.25 Wabo is van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming, voor zover het een activiteit betreft waarvoor een omgevingsvergunning natuur is verleend of had moeten worden verleend (artikel 7.3 Wet natuurbescherming). De handhavingstaak berust bij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Dat zal in de regel het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zijn.

Assistentie
Om ervoor te zorgen dat gemeenten over voldoende kennis en deskundigheid beschikken om hun natuurtaken goed te kunnen vervullen is een aantal instrumenten ontwikkeld om gemeenteambtenaren te ondersteunen. Het gaat om de zogenoemde Routeplanner, Effectindicator en Maatregelenindicator, die beschikbaar zijn op de website van RVO. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van de kennis van het bevoegde gezag voor de vvgb en wellicht van de regionale uitvoeringsdiensten of omgevingsdiensten. Daarnaast heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het, gegeven de zorg bij gemeenten over dit onderwerp, aangewezen lijkt om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 5.2, vierde lid, Wabo biedt om ook het bestuursorgaan dat bevoegd is om een vvgb te geven in staat te stellen om handhavend op te treden, dus naast de gemeenten. Dit zou bij het opstellen van de uitvoeringsregelgeving in het Besluit omgevingsrecht opgenomen kunnen worden. De last voor gemeenten zou daarmee enigszins worden verlicht.

Overgangsrecht
De Wet natuurbescherming bevat overigens diverse overgangsbepalingen, waaronder de bepaling dat onderdelen j en k van artikel 2.1, eerste lid, Wabo niet van toepassing zijn op projecten en andere handelingen ten aanzien waarvan de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d Nbw of om een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid Ffw is gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (artikelen 9.4, elfde lid en 9.6, zesde lid Wet natuurbescherming). Tot dat moment kunnen de trajecten dus nog apart van elkaar worden ingezet. Begin 2016 zal blijken in hoeverre initiatiefnemers van deze mogelijkheid gebruik zullen maken.

Wet natuurbescherming aangenomen
Op 1 juli 2015 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Wet natuurbescherming aangenomen. In de Wet natuurbescherming zullen de huidige Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), Flora- en faunawet (Ffw) en Boswet opgaan. Van de meer dan honderd amendementen en moties die ten tijde van de stemming actueel waren zijn uiteindelijk 13 amendementen en 6 moties aangenomen. De geconsolideerde tekst van de Wet natuurbescherming is inmiddels te raadplegen.

Op 8 september 2015 bespreekt de Eerste Kamercommissie voor Economische Zaken de verdere procedure. In eerste instantie was het de bedoeling dat de wet per 1 januari 2015 in werking zou treden in verband met de uitvoering van het bestuursakkoord natuur en de daarin opgenomen overheveling van taken naar provincies. Inmiddels wordt uitgegaan van inwerkingtreding per 1 maart 2016. Uiteindelijk zal de Wet natuurbescherming via een aanvullingswet en een aanvullingsbesluit worden opgenomen in de Omgevingswet, die ook op 1 juli jl. is aangenomen door de Tweede Kamer.

Aanhaken via het Wabo-loket
De Wet natuurbescherming heeft onder meer tot gevolg dat de rol van gemeenten in het natuurbeschermingsrecht groter wordt. Sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010, kunnen initiatiefnemers die zowel een omgevingsvergunning als een Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing nodig hebben er voor kiezen om deze gezamenlijk aan te vragen bij het Omgevingsloket online. De Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing haakt dan aan bij de omgevingsvergunning. De gemeente die de aanvraag ontvangt vraagt vervolgens een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) aan bij het eigenlijke bevoegde gezag voor de Nbw-vergunning of Ffw-ontheffing: gedeputeerde staten van de provincie of de Minister van Economische Zaken (in de praktijk de Staatssecretaris van Economische Zaken en voor deze de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)). Dit gezag toetst of en zo ja onder welke voorwaarden de activiteit toelaatbaar is op grond van de Nbw of de Ffw. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien het Nbw/Ffw-bevoegde gezag de vvgb afgeeft. De vvgb gaat in dat geval onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Wordt de vvgb geweigerd, dan moet ook de omgevingsvergunning worden geweigerd (vb. Rb. Oost-Brabant 31 oktober 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:6506).

In 2012 bleek uit onderzoek van Alterra dat op dat moment nog maar weinig werd aangehaakt. Slechts bij zo'n 80 van de circa 250.000 omgevingsvergunningaanvragen werd een vvgb-procedure gevolgd. Veel initiatiefnemers leken er de voorkeur aan te geven om de natuurtoestemming apart aan te vragen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat men al kosten zou maken voor de bouwaanvraag voordat duidelijk was of de natuurtoestemming verleend kon worden of om te voorkomen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure met de daarbij horende langere beslistermijnen van toepassing zou worden. Op dit moment is de keus nog aan de initiatiefnemer, omdat aanhaken alleen verplicht is als nog geen natuurtoestemming is verleend of aangevraagd. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd moet ook de natuurtoestemming via het Wabo-loket worden aangevraagd. Andersom geldt dat niet. De natuurtoestemming kan apart worden aangevraagd bij provincie of Rijk en daarna pas de omgevingsvergunning. Dat kan ook op dezelfde dag gebeuren, zolang de natuurtoestemming maar eerst wordt aangevraagd (vb. Rb. Zeeland-West-Brabant 24 april 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2912).

Aanhaken wordt verplicht
Met de Wet natuurbescherming wordt aanhaken verplicht (artikel 10.8 Wet natuurbescherming). Indien voor een activiteit geen omgevingsvergunning nodig is, kan uiteraard wel separaat een natuurtoestemming worden aangevraagd. Dan valt er immers niets aan te haken. Zodra echter zowel een omgevingsvergunning als een natuurtoestemming nodig is, dan moet de natuurtoestemming via het Wabo-loket worden aangevraagd. Aan artikel 2.1, eerste lid van de Wabo, waarin activiteiten worden genoemd waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is, worden daartoe twee onderdelen toegevoegd, onderdelen j en k. Op grond van deze onderdelen is een omgevingsvergunning benodigd voor, kort gezegd, bepaalde projecten en andere handelingen die vergunning- of ontheffingplichtig zijn op grond van de Wet natuurbescherming en waarvoor tevens om andere redenen al een omgevingsvergunning benodigd is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft er op gewezen dat gemeenten hierdoor niet belast worden met nieuwe activiteiten, omdat zij onder de huidige wetgeving ook al een loketfunctie vervullen. Dat moge zo zijn, maar in de praktijk zal er toch wel wat extra's worden gevraagd van gemeenten. Gemeenten moeten namelijk onderzoeken of een omgevingsvergunningaanvraag volledig is en als dat niet het geval is vragen om aanvulling van de aanvraag (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Deze exercitie zullen gemeenten straks bij iedere omgevingsvergunningaanvraag moeten verrichten. In de praktijk blijkt het voor veel (kleine) gemeenten op dit moment niet altijd eenvoudig om vast te stellen of voor een bepaalde activiteit wellicht ook een natuurtoestemming nodig is. Bijvoorbeeld omdat zij niet beschikken over de noodzakelijke ecologische kennis van het gebied om te bepalen of er natuurwaarden in het geding (kunnen) zijn. Wordt ten onrechte niet gevraagd om aanvulling van de aanvraag of ten onrechte bepaald dat aanhaken niet noodzakelijk is, dan leidt dat in beginsel tot vernietiging van de omgevingsvergunning (vb. ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1432; Vz.Rb. Limburg 25 maart 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:2459. Anders: ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1468).

Daarnaast zullen gemeenten vaker aan de lat staan om handhavend op te treden. Het instrumentarium voor bestuurlijke handhaving in de artikelen 5.3 tot en met 5.25 Wabo is van toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming, voor zover het een activiteit betreft waarvoor een omgevingsvergunning natuur is verleend of had moeten worden verleend (artikel 7.3 Wet natuurbescherming). De handhavingstaak berust bij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Dat zal in de regel het college van burgemeester en wethouders van de gemeente zijn.

Assistentie
Om ervoor te zorgen dat gemeenten over voldoende kennis en deskundigheid beschikken om hun natuurtaken goed te kunnen vervullen is een aantal instrumenten ontwikkeld om gemeenteambtenaren te ondersteunen. Het gaat om de zogenoemde Routeplanner, Effectindicator en Maatregelenindicator, die beschikbaar zijn op de website van RVO. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van de kennis van het bevoegde gezag voor de vvgb en wellicht van de regionale uitvoeringsdiensten of omgevingsdiensten. Daarnaast heeft de Staatssecretaris aangegeven dat het, gegeven de zorg bij gemeenten over dit onderwerp, aangewezen lijkt om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 5.2, vierde lid, Wabo biedt om ook het bestuursorgaan dat bevoegd is om een vvgb te geven in staat te stellen om handhavend op te treden, dus naast de gemeenten. Dit zou bij het opstellen van de uitvoeringsregelgeving in het Besluit omgevingsrecht opgenomen kunnen worden. De last voor gemeenten zou daarmee enigszins worden verlicht.

Overgangsrecht
De Wet natuurbescherming bevat overigens diverse overgangsbepalingen, waaronder de bepaling dat onderdelen j en k van artikel 2.1, eerste lid, Wabo niet van toepassing zijn op projecten en andere handelingen ten aanzien waarvan de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d Nbw of om een ontheffing als bedoeld in artikel 75, derde lid Ffw is gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming (artikelen 9.4, elfde lid en 9.6, zesde lid Wet natuurbescherming). Tot dat moment kunnen de trajecten dus nog apart van elkaar worden ingezet. Begin 2016 zal blijken in hoeverre initiatiefnemers van deze mogelijkheid gebruik zullen maken.