Hergebruik van offshore mijnbouwinstallaties

6 maart 2020 | Blog

De afgelopen decennia heeft de Nederlandse olie- en gasindustrie een omvangrijke productie-infrastructuur opgebouwd. Dit bestaat uit putten, platformen en pijpleidingen op zee en putten, verwerkingsinstallaties en pijpleidingen op het vaste land. Het grootste deel daarvan is momenteel in gebruik voor de productie en het transport van olie en gas. Wanneer de olie-en gasvelden het einde van hun economische levensduur bereiken, is de industrie verantwoordelijk voor een veilige en milieuvriendelijke ontmanteling. Tegelijkertijd staat Nederland voor een enorme uitdaging om de doelstellingen voor het reduceren van onze CO2-voetafdruk en de transitie naar een duurzaam energiesysteem te realiseren.

In sommige gevallen is er een kans om de huidige infrastructuur te hergebruiken om daarmee de duurzame energie industrie te helpen. Als dit daadwerkelijk helpt om de energie transitie te versnellen, dan is het een kans die we niet kunnen missen. Nexstep gaat helpen om de mogelijkheden te onderzoeken en samenwerking tussen belanghebbenden te faciliteren.

De huidige Mijnbouwwet is in 2019 aangepast om onder andere decommissioning en geothermie te adresseren. Het wetsvoorstel ‘decommissioning’ betreft ontmanteling en hergebruik van mijnbouwinstallaties, de zorgplicht en financiële aansprakelijkheid voor mogelijke na-ijleffecten.

De bepalingen aangaande geothermie richten  zich op heldere normstelling, aanpassing van de vergunningprocedures, alsmede verankering van de rol van SodM in de toetsing hiervan. Tevens is, in vervolg op de Structuurvisie Ondergrond, een nadere kaderstelling nodig, zodat geothermie alleen wordt toegestaan in gebieden waar dit veilig kan.

Echter, in het kader van de Mijnbouwwet is duidelijkheid nodig over de rol en de positie van SodM in het toezicht op de zorgplicht door vergunninghouders, of de rechtsopvolgers daarvan, voor de voormalige kolenwinning in Limburg. En is aanscherping nodig van de juridische kaders om de milieu- en veiligheidsrisico’s van opsporing en winning te beheersen met de best beschikbare technieken. Hierbij valt onder meer te denken aan normstelling voor het gebruik van hulpstoffen bij mijnbouw.

In de ministeriële regeling van de wet VET is een nadere uitwerking van de taakverdeling onder de toezichthouders noodzakelijk. Daarnaast is SodM betrokken bij veranderende wet- en regelgeving van andere departementen, zoals de Kernenergiewet, de Arbowetgeving, en besluiten in het kader van de toekomstige Omgevingswet.

In het hierna volgende gaan we in op de sloop dan wel het hergebruik van de offshore mijnbouwinstallaties. We laten de nieuwe generieke investeringsaftrek van 40% om aldus de ontwikkeling van kleine offshore gasvelden te stimuleren buiten beschouwing.

Voor wat betreft het hergebruik dan wel de afbraak van de huidige offshore-infrastructuur gelden de volgende internationale regelgeving en nationale wetgeving: 

Internationaal
  • Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de Zee (UNCLOS)
  • Guidelines and Standards for removal of offshore Installations and Structures on the Continental Shelf and in the Exclusive Economic Zone;
  • Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR); en
  • 1998 OSPAR Decision 98/3 on the Disposal of Disused Offshore Installations.

Nationaal
  • Mijnbouwwet;
  • Mijnbouwbesluit;
  • Mijnbouwregeling;
  • NOGEPA Standard 45; en
  • Beleidsnota Noordzee van het Nationaal Waterplan.
Inleiding

De algemene verwachting is dat veel mijnbouwinstallaties op de Noordzee de komende jaren het einde van hun economische levensduur zullen bereiken. Volgens sommige schattingen vertegenwoordigt

het opruimen van de honderden platforms op de Noordzee een markt van 50 miljard euro. Tegelijkertijd zal, vanwege de afspraken ter zake het Energieakkoord voor duurzame groei, de aanleg van offshore windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee de komende jaren naar verwachting een vlucht nemen. Vanaf 2040 zullen ook die parken weer moeten worden verwijderd. Omdat de verwijdering van energie-installaties een kostbare aangelegenheid kan zijn die zich voordoet op een moment dat de energie-installatie niet of nauwelijks meer geld opbrengt, is een belangrijk aandachtspunt steeds dat er te zijner tijd voldoende geld voor de verwijdering beschikbaar moet zijn. Tegen deze achtergrond zoeken de Nederlandse mijnbouwsector en offshore windsector naar manieren om samen te werken om kosten te besparen. Zo kunnen gasproductieplatforms worden aangesloten op offshore windparken zodat het niet nodig is op die productieplatforms kostbare gasturbines voor de opwekking van elektriciteit te installeren. Verder zou (overtollige) elektriciteit van windturbines kunnen worden omgezet in waterstof of methaangas (power to gas) dat vervolgens via bestaande gasleidingen kan worden aangeland zodat geen nieuwe transportcapaciteit in de vorm van onderzeese elektriciteitskabels behoeft te worden aangelegd. Het te produceren gas kan tijdelijk worden opgeslagen in lege gasvelden. Tot slot kunnen oude platforms worden aangewend als kustmatige riffen (rigs to reef) met een gunstig effect op biodiversiteit en vispopulaties. Vanzelfsprekend moet de regelgeving dergelijke vormen van (her) gebruik wel toestaan.

Decommissioning – Hergebruik

In de offshore bereikt een aanzienlijk deel van de nu nog producerende olie- en gasvelden en de bijbehorende infrastructuur (platforms, putten, kabels en pijpleidingen) in de komende 10 tot 20 jaar het einde van de economische levensduur. Het uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat alle mijnbouwwerken die niet meer in werking zijn, overeenkomstig een verwijderingsplan moeten worden verwijderd. Voor het verwijderen van mijnbouwwerken en pijpleidingen op land gelden veelal privaatrechtelijke afspraken tussen mijnbouwbedrijven en grondeigenaren, waarmee rekening moet worden gehouden. Ook voor pijpleidingen, die in beginsel schoon en veilig worden achtergelaten, kunnen dergelijke verwijderingsverplichtingen gelden. Tegelijkertijd vindt er een energietransitie plaats naar een duurzamer energievoorziening. In dat kader wordt bezien of een deel van deze infrastructuur kan worden ingezet (hergebruikt) voor duurzame vormen van energie, waarbij wellicht elektrificatie van platforms noodzakelijk is. Daarbij valt te denken aan offshore windenergie, opslag en transport van CO2 en waterstof en, in het bijzonder op land, aan geothermische energie.

Om verwachtingen, gevolgen en mogelijkheden ten aanzien van verwijderen of hergebruik van de Nederlandse olie- en gasinfrastructuur in kaart te brengen en een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen, is in oktober 2017, op gezamenlijk initiatief van EBN en Nogepa, het Nationaal Platform voor Hergebruik & Ontmanteling, Nexstep opgericht. Het doel van Nexstep is om een veilige, duurzame, effectieve en kostenefficiënte wijze van hergebruik en verwijdering van de olie- en gasinfrastructuur te stimuleren, te coördineren en te faciliteren. Door het verzamelen, analyseren en delen van data ontstaat een geïntegreerd beeld en duidelijkheid en transparantie omtrent omvang en timing van de verwachte verwijderingsactiviteiten en mogelijkheden voor hergebruik. Een coöperatieve en gestructureerde aanpak levert een belangrijke bijdrage aan de energietransitie en reduceert de kosten voor de samenleving zonder afbreuk te doen aan een veilige en verantwoorde ontmanteling. Met nieuwe technologieën, standaardisatie, internationale “best practices” en duidelijkheid ten aanzien van regulering worden de mogelijkheden voor ander hergebruik en verwijdering in de komende jaren verder uitgewerkt.

Het is van belang dat er geen voortijdige, onomkeerbare beslissingen tot verwijdering van platforms, putten en pijpleidingen worden genomen, alvorens de mogelijkheden tot winning van de resterende kleine velden en de opties voor hergebruik goed in kaart zijn gebracht, zeker omdat er een tijdspanne bestaat tussen het einde van de olie- en gasproductie en mogelijke nieuwe toepassingen. Ingeval putten niet meer nodig zijn voor de gasproductie kan het bijvoorbeeld zinvol zijn deze op een zodanige manier buiten werking te stellen dat ze in een later stadium nog kunnen worden benut voor de ondergrondse opslag van CO2 of waterstof. Ook moet worden bezien of en welke platforms een nieuwe functie zouden kunnen krijgen. Het elektrificeren van die platforms en aansluiting daarvan op het elektriciteitsnetwerk is een voorwaarde om ze na de gasproductie in te kunnen zetten voor andere activiteiten als de opslag van CO2 en de opslag en productie van waterstof. Een niet geëlektrificeerd platform heeft immers geen eigen energievoorziening meer zodra de gasproductie stopt. Elektrificatie ten tijde van de gasproductie levert bovendien een belangrijke bijdrage aan de ambities in het regeerakkoord ten aanzien van CO2-reductie. Eveneens wordt mogelijk hergebruik van pijpleidingen voor het transport van groen gas, biogas, CO2 of waterstof onderzocht. Ook wordt gekeken in hoeverre de offshore infrastructuur betekenis kan

hebben voor de natuur en biodiversiteit. Mijnbouwlocaties op land kunnen een geschikte ondergrond hebben voor de opwekking van geothermische energie en in een warmtebehoefte voorzien, met name als zij zijn gesitueerd in de nabije omgeving van woningen, industrie of glastuinbouw.

Bij mogelijk hergebruik moet rekening worden gehouden met risico’s en verplichtingen op lange termijn en zullen er duidelijke criteria en voorschriften moeten worden gehanteerd. Dat laat onverlet dat mijnbouwondernemingen, daar waar infrastructuur niet langer nuttig ingezet kan worden en er geen vooruitzichten zijn voor hergebruik, verantwoordelijk zijn voor nakoming van hun wettelijke verplichtingen om deze op een veilige en milieuvriendelijke manier te verwijderen.

De wijziging van artikel 44 en de invoering van het  artikel 44a maken duidelijk dat verwijdering van een mijnbouwwerk dat buiten werking is de norm is, maar dat voor geheel of gedeeltelijk hergebruik ervan een ontheffing van de verplichting tot verwijdering kan worden verleend, eventueel onder het stellen van beperkingen en voorschriften. Door in deze artikelen het begrip mijnbouwwerk te hanteren, is de reikwijdte van deze artikelen ten opzichte van het bestaande artikel 44 niet meer beperkt tot mijnbouwinstallaties op zee. Voor buiten gebruik gestelde kabels en pijpleidingen is de in de artikelen 103 en 106 van het Mijnbouwbesluit neergelegde norm dat deze schoon en veilig kunnen worden achtergelaten, overgeheveld naar artikel 45 van de wet. In bepaalde omstandigheden kan de minister de beheerder verplichten een kabel of pijpleiding die buiten werking is gesteld te verwijderen overeenkomstig een verwijderingsplan. Het nog te wijzigen Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling zal verdere uitwerking geven aan deze artikelen.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven