Op woensdag 13 februari 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de "Afdeling") een uitspraak gedaan die wederom het primaat van PostNL als universele postdienst in Nederland bevestigt. Een bestuursorgaan dat stukken verzendt via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL moet volgens deze uitspraak rekening houden met een zwaardere bewijslast als de ontvangst van het stuk wordt ontkend. Niet alleen moet aannemelijk gemaakt worden dat het stuk (tijdig) is verzonden, maar ook dat het stuk is ontvangen en dat laatste is beslist geen sinecure. Het is goed om hierop bedacht te zijn als ervoor gekozen wordt om stukken (standaard) te verzenden via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL.
Wat speelde er in deze zaak?
In deze zaak vorderde het college van Gedeputeerde Staten van Friesland subsidiebedragen terug omdat drie subsidie-ontvangers niet langer voldeden aan de voorwaarden voor de subsidie. De terugvorderingsbesluiten zijn verzonden via het sociale werkvoorzieningsbedrijf Caparis Business Post. Daarmee waren concrete afspraken gemaakt over de regelmaat en de kwaliteit van de postbezorging. Ter discussie stond de vraag of twee bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk waren verklaard omdat zij buiten de bezwaartermijn waren ingediend. Betoogd werd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat de terugvorderingsbesluiten niet ontvangen waren en niet aannemelijk was gemaakt dat de terugvorderingsbesluiten (tijdig) verzonden waren.
Het standaard uitgangspunt bij postbezorging
Het is vaste rechtspraak dat als de ontvangst van een niet-aangetekend verstuurd stuk wordt ontkend, het bestuursorgaan slechts aannemelijk hoeft te maken dat het stuk is verzonden (zie bijvoorbeeld ABRvS 10 augustus 2016). Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat aangenomen wordt dat per post verzonden stukken in de regel op het vermelde adres worden bezorgd, hetgeen het vermoeden van ontvangst op dat adres rechtvaardigt. Het is vervolgens aan de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen door feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst kan worden betwijfeld.
Het standaard uitgangspunt geldt alleen bij verzending via PostNL
In onderhavige uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk bevestigd dat het hiervoor beschreven standaard uitgangspunt bij postbezorging alleen geldt als het stuk is verzonden met de post via PostNL. De reden daarvoor is dat PostNL is aangewezen als dé verlener van universele postdienst in Nederland en voor PostNL verplichtingen gelden onder de Postwet 2009 die de regelmaat en betrouwbaarheid van de postbezorging waarborgen. Andere aanbieders van postdiensten zoals Caparis Business Post zijn niet gebonden aan deze verplichtingen. Dat betekent kennelijk dat de regelmaat en betrouwbaarheid van postbezorging door andere aanbieders niet of minder goed gewaarborgd is dan bij PostNL. De omstandigheid dat met de aanbieder van postdiensten concrete afspraken zijn gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de postbezorging maakt dat volgens de Afdeling niet anders. Een privaatrechtelijke overeenkomst kan namelijk opgezegd worden en heeft zodoende niet dezelfde waarde als een formele wet.
De Afdeling concludeert vervolgens dat als post van het bestuursorgaan wordt verzonden door een andere aanbieder dan PostNL en als de ontvangst van een stuk ontkend wordt, het bestuursorgaan de (tijdige) verzending én de ontvangst van het stuk aannemelijk moet maken. Volgens de Afdeling kan uit de omstandigheid dat een stuk is verzonden conform het verzend- en registratiesysteem niet afgeleid worden dat het stuk ook is ontvangen. Uit concrete objectieve gegevens moet aannemelijk zijn dat het stuk ook is ontvangen.
Wat betekent dit voor de praktijk?
De conclusie van de Afdeling past in de strenge lijn die de Afdeling hanteert met betrekking tot de verzend- en ontvangsttheorie bij postbezorging en fatale termijnen. Maar dit betekent wel dat bestuursorganen die overwegen om hun stukken (standaard) via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL te laten bezorgen erop bedacht moeten zijn dat op hen een zwaardere bewijslast ligt als de ontvangst van een stuk ontkend wordt. De verzending én de ontvangst van het stuk moet aannemelijk gemaakt worden en aannemelijk maken dat een stuk is ontvangen zal niet gemakkelijk zijn.
Op woensdag 13 februari 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de "Afdeling") een uitspraak gedaan die wederom het primaat van PostNL als universele postdienst in Nederland bevestigt. Een bestuursorgaan dat stukken verzendt via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL moet volgens deze uitspraak rekening houden met een zwaardere bewijslast als de ontvangst van het stuk wordt ontkend. Niet alleen moet aannemelijk gemaakt worden dat het stuk (tijdig) is verzonden, maar ook dat het stuk is ontvangen en dat laatste is beslist geen sinecure. Het is goed om hierop bedacht te zijn als ervoor gekozen wordt om stukken (standaard) te verzenden via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL.
Wat speelde er in deze zaak?
In deze zaak vorderde het college van Gedeputeerde Staten van Friesland subsidiebedragen terug omdat drie subsidie-ontvangers niet langer voldeden aan de voorwaarden voor de subsidie. De terugvorderingsbesluiten zijn verzonden via het sociale werkvoorzieningsbedrijf Caparis Business Post. Daarmee waren concrete afspraken gemaakt over de regelmaat en de kwaliteit van de postbezorging. Ter discussie stond de vraag of twee bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk waren verklaard omdat zij buiten de bezwaartermijn waren ingediend. Betoogd werd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat de terugvorderingsbesluiten niet ontvangen waren en niet aannemelijk was gemaakt dat de terugvorderingsbesluiten (tijdig) verzonden waren.
Het standaard uitgangspunt bij postbezorging
Het is vaste rechtspraak dat als de ontvangst van een niet-aangetekend verstuurd stuk wordt ontkend, het bestuursorgaan slechts aannemelijk hoeft te maken dat het stuk is verzonden (zie bijvoorbeeld ABRvS 10 augustus 2016). Aan dit uitgangspunt ligt ten grondslag dat aangenomen wordt dat per post verzonden stukken in de regel op het vermelde adres worden bezorgd, hetgeen het vermoeden van ontvangst op dat adres rechtvaardigt. Het is vervolgens aan de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen door feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst kan worden betwijfeld.
Het standaard uitgangspunt geldt alleen bij verzending via PostNL
In onderhavige uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk bevestigd dat het hiervoor beschreven standaard uitgangspunt bij postbezorging alleen geldt als het stuk is verzonden met de post via PostNL. De reden daarvoor is dat PostNL is aangewezen als dé verlener van universele postdienst in Nederland en voor PostNL verplichtingen gelden onder de Postwet 2009 die de regelmaat en betrouwbaarheid van de postbezorging waarborgen. Andere aanbieders van postdiensten zoals Caparis Business Post zijn niet gebonden aan deze verplichtingen. Dat betekent kennelijk dat de regelmaat en betrouwbaarheid van postbezorging door andere aanbieders niet of minder goed gewaarborgd is dan bij PostNL. De omstandigheid dat met de aanbieder van postdiensten concrete afspraken zijn gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de postbezorging maakt dat volgens de Afdeling niet anders. Een privaatrechtelijke overeenkomst kan namelijk opgezegd worden en heeft zodoende niet dezelfde waarde als een formele wet.
De Afdeling concludeert vervolgens dat als post van het bestuursorgaan wordt verzonden door een andere aanbieder dan PostNL en als de ontvangst van een stuk ontkend wordt, het bestuursorgaan de (tijdige) verzending én de ontvangst van het stuk aannemelijk moet maken. Volgens de Afdeling kan uit de omstandigheid dat een stuk is verzonden conform het verzend- en registratiesysteem niet afgeleid worden dat het stuk ook is ontvangen. Uit concrete objectieve gegevens moet aannemelijk zijn dat het stuk ook is ontvangen.
Wat betekent dit voor de praktijk?
De conclusie van de Afdeling past in de strenge lijn die de Afdeling hanteert met betrekking tot de verzend- en ontvangsttheorie bij postbezorging en fatale termijnen. Maar dit betekent wel dat bestuursorganen die overwegen om hun stukken (standaard) via een andere aanbieder van postdiensten dan PostNL te laten bezorgen erop bedacht moeten zijn dat op hen een zwaardere bewijslast ligt als de ontvangst van een stuk ontkend wordt. De verzending én de ontvangst van het stuk moet aannemelijk gemaakt worden en aannemelijk maken dat een stuk is ontvangen zal niet gemakkelijk zijn.