De Wwz heeft het ontslagrecht per 1 juli 2015 ingrijpend veranderd. Vanaf 1 juli 2015 maakt iedere werknemer, die voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, aanspraak op een transitievergoeding.
Voor de invoering van de transitievergoeding (en thans nog altijd) kwam het nogal eens voor dat een werknemer bij een beëndiging van zijn dienstverband aanspraak kon maken op een vergoeding of voorziening voortvloeiend uit een reeds overeengekomen individuele of collectieve afspraak (bijvoorbeeld een ontslagvergoeding op grond van een sociaal plan of wachtgeld op grond van een cao). Aangezien de wetgever het niet redelijk achtte dat een werkgever na invoering van de transitievergoeding geconfronteerd zou worden met 'dubbele betalingen' (zowel transitievergoeding als vergoeding of voorziening op grond van een eerder overeengekomen afspraak), is er overgangsrecht ingesteld.
Het uitgangspunt van het overgangsrecht is dat de vergoeding of voorziening die collectief is overeengekomen in een cao of sociaal plan voorrang heeft op de transitievergoeding. De werknemer die onder de betreffende cao of sociaal plan valt, ontvangt dus geen transitievergoeding. De werknemer heeft hierin geen keuze. Is er sprake van een individuele afspraak met de werknemer of een sociaal plan tussen de ondernemingsraad en de werkgever, dan wordt de werknemer wel de mogelijkheid gegeven om te kiezen voor de transitievergoeding. Zie hiervoor het blog van Yvonne van de Pol d.d. 21 juli 2015 "De transitievergoeding en het overgangsrecht".
Redelijkheid en billijkheid
Hoewel het overgangsrecht duidelijk is, heeft de rechtbank Rotterdam recentelijk toch anders geoordeeld. In de betreffende zaak had de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij heeft de werkgever verzocht om aan de werkneemster geen transitievergoeding toe te kennen, omdat de werkneemster aanspraak maakte op een onder het oude recht afgesproken voorziening (aanvulling WW) vastgelegd in de cao die van toepassing was.
De werkneemster heeft zich primair verzet tegen het ontbindingsverzoek van haar werkgever en subsidiair, bij toewijzing van het ontbindingsverzoek, om toekenning van een transitievergoeding verzocht. De transitievergoeding was in de onderhavige situatie namelijk veel hoger dan de collectieve voorziening in de cao die op haar van toepassing was (ongeveer €7.000,- transitievergoeding versus €600,- op grond van de collectieve voorziening). Logischerwijs ging de voorkeur van werkneemster daarom uit naar toekenning van de transitievergoeding. Aangezien het overgangsrecht de werkneemster geen keuzemogelijkheid bood, heeft de werkneemster een beroep gedaan op de algemene remedie van het contractenrecht: de redelijkheid en billijkheid. Het zou in haar optiek niet redelijk zijn als zij in dit specifieke geval niet kon kiezen voor de transitievergoeding (die aanzienlijk hoger was).
De rechter sloot zich aan bij de visie van de werkneemster. Het kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zo zijn dat gezien het grote verschil in de hoogte van de bedragen een werkneemster in een substantieel ongunstiger positie terecht komt bij toepassing van het overgangsrecht. Een situatie als deze, waarin een substantieel verschil ten nadele van de werkneemster bestaat tussen het bedrag van de transitievergoeding en de geldelijke waarde van de voorziening uit de cao, is volgens de kantonrechter kennelijk niet of onvoldoende onderkend door de wetgever. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat toepassing van het overgangsrecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en kent de werkneemster de transitievergoeding toe.
Tot slot
Werknemers die door het overgangsrecht in een ongunstigere positie terechtkomen dan waar zij op grond van de huidige wettelijke regelingen aanspraak op maken, kunnen mogelijk op grond van deze uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam met succes een beroep doen op de redelijkheid en billijkheid en daarmee alsnog hun wettelijke aanspraken veilig stellen. De vraag is evenwel of een andere kantonrechter tot hetzelfde oordeel komt, aangezien de kantonrechter te Rotterdam met zijn uitspraak buiten de wettelijke regeling is getreden en het de vraag is of dat kan.
De Wwz heeft het ontslagrecht per 1 juli 2015 ingrijpend veranderd. Vanaf 1 juli 2015 maakt iedere werknemer, die voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, aanspraak op een transitievergoeding.
Voor de invoering van de transitievergoeding (en thans nog altijd) kwam het nogal eens voor dat een werknemer bij een beëndiging van zijn dienstverband aanspraak kon maken op een vergoeding of voorziening voortvloeiend uit een reeds overeengekomen individuele of collectieve afspraak (bijvoorbeeld een ontslagvergoeding op grond van een sociaal plan of wachtgeld op grond van een cao). Aangezien de wetgever het niet redelijk achtte dat een werkgever na invoering van de transitievergoeding geconfronteerd zou worden met 'dubbele betalingen' (zowel transitievergoeding als vergoeding of voorziening op grond van een eerder overeengekomen afspraak), is er overgangsrecht ingesteld.
Het uitgangspunt van het overgangsrecht is dat de vergoeding of voorziening die collectief is overeengekomen in een cao of sociaal plan voorrang heeft op de transitievergoeding. De werknemer die onder de betreffende cao of sociaal plan valt, ontvangt dus geen transitievergoeding. De werknemer heeft hierin geen keuze. Is er sprake van een individuele afspraak met de werknemer of een sociaal plan tussen de ondernemingsraad en de werkgever, dan wordt de werknemer wel de mogelijkheid gegeven om te kiezen voor de transitievergoeding. Zie hiervoor het blog van Yvonne van de Pol d.d. 21 juli 2015 "De transitievergoeding en het overgangsrecht".
Redelijkheid en billijkheid
Hoewel het overgangsrecht duidelijk is, heeft de rechtbank Rotterdam recentelijk toch anders geoordeeld. In de betreffende zaak had de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij heeft de werkgever verzocht om aan de werkneemster geen transitievergoeding toe te kennen, omdat de werkneemster aanspraak maakte op een onder het oude recht afgesproken voorziening (aanvulling WW) vastgelegd in de cao die van toepassing was.
De werkneemster heeft zich primair verzet tegen het ontbindingsverzoek van haar werkgever en subsidiair, bij toewijzing van het ontbindingsverzoek, om toekenning van een transitievergoeding verzocht. De transitievergoeding was in de onderhavige situatie namelijk veel hoger dan de collectieve voorziening in de cao die op haar van toepassing was (ongeveer €7.000,- transitievergoeding versus €600,- op grond van de collectieve voorziening). Logischerwijs ging de voorkeur van werkneemster daarom uit naar toekenning van de transitievergoeding. Aangezien het overgangsrecht de werkneemster geen keuzemogelijkheid bood, heeft de werkneemster een beroep gedaan op de algemene remedie van het contractenrecht: de redelijkheid en billijkheid. Het zou in haar optiek niet redelijk zijn als zij in dit specifieke geval niet kon kiezen voor de transitievergoeding (die aanzienlijk hoger was).
De rechter sloot zich aan bij de visie van de werkneemster. Het kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zo zijn dat gezien het grote verschil in de hoogte van de bedragen een werkneemster in een substantieel ongunstiger positie terecht komt bij toepassing van het overgangsrecht. Een situatie als deze, waarin een substantieel verschil ten nadele van de werkneemster bestaat tussen het bedrag van de transitievergoeding en de geldelijke waarde van de voorziening uit de cao, is volgens de kantonrechter kennelijk niet of onvoldoende onderkend door de wetgever. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat toepassing van het overgangsrecht in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en kent de werkneemster de transitievergoeding toe.
Tot slot
Werknemers die door het overgangsrecht in een ongunstigere positie terechtkomen dan waar zij op grond van de huidige wettelijke regelingen aanspraak op maken, kunnen mogelijk op grond van deze uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam met succes een beroep doen op de redelijkheid en billijkheid en daarmee alsnog hun wettelijke aanspraken veilig stellen. De vraag is evenwel of een andere kantonrechter tot hetzelfde oordeel komt, aangezien de kantonrechter te Rotterdam met zijn uitspraak buiten de wettelijke regeling is getreden en het de vraag is of dat kan.