Signaleringen in verband met provinciale ‘geitenstops’

 19 september 2022 | Blog

Enkele jaren terug stelden diverse provincies een verbod in op de vestiging, dan wel uitbreiding van een geitenhouderij (de zogeheten ‘geitenstops’). Soms is het nog mogelijk om een vergunning te verkrijgen op basis van het recht zoals dat vóór de betreffende geitenstop gold. Dat is echter niet eenvoudig. Wij signaleerden in het derde kwartaal van 2023 enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) waaruit dit blijkt.

Op 19 juli 2023 deed de Afdeling uitspraken naar aanleiding van twee beroepen van een geitenhouderij. Het eerste beroep richtte zich tegen het bestemmingsplan “Partiële herziening Landelijk Gebied-Geitenhouderijen". Het tweede beroep richtte zich tegen de afwijzing van de aanvraag omgevingsvergunning voor oprichting van een geitenhouderij op grond van het voorgaande bestemmingsplan.

De Afdeling herhaalt: ruimtelijke geitenstop op basis van het voorzorgsbeginsel is mogelijk

In de eerste uitspraak draaide het om de vraag of gemeente op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gehouden was om de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede omschakeling van een bestaand agrarisch bedrijf tot geitenhouderij niet langer is toegestaan. De PRV bevat zo’n geitenstop, omdat RIVM-onderzoek wijst op gezondheidsrisico's in verband met wonen in de nabijheid van geitenhouderijen. In lijn met eerdere uitspraken oordeelt de Afdeling dat de provincie de politiek-bestuurlijke ruimte heeft om ertoe besluiten om uit voorzorg bepaalde ontwikkelingen planologisch niet toe te staan. Het beroep tegen het bestemmingsplan werd dan ook ongegrond verklaard (zie ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2791).

Soms aanspraak op omgevingsvergunning op basis van ‘oude’ bestemmingsplan, maar dat plan kan strenge eisen bevatten

In de tweede uitspraak (ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2792) ging het om de vraag of de gemeente de al uit 2018 stammende aanvraag om omgevingsvergunning van de geitenhouderij terecht afwees vanwege strijd met het bestemmingsplan. Anders dan men wellicht zou vermoeden, was die strijdigheid niet gelegen in de geitenstop. Op deze aanvraag was namelijk nog het voorgaande bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening Landelijk gebied" uit 2007 van toepassing. Op grond van dit plan zijn op locatie waarvoor de vergunning werd aangevraagd alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. In dit geval zijn dat bedrijven die hoofdzakelijk gebruik maken van open grond als productiemiddel. Daarvan zou sprake zijn als de geitenhouderij hoofdzakelijk agrarische grond zal gaan gebruiken voor beweiden of ruwvoerproductie, alsmede mestafzet. Omdat de veehouderij daartoe niet zelf over voldoende grond beschikte, trachtte de veehouderij met het overleggen van intentieverklaringen aan te tonen dat zij kan beschikken over voldoende gronden van derden. De Afdeling acht deze verklaringen echter te weinig concreet, te algemeen en te vrijblijvend. De gemeente heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen op strijd met het bestemmingsplan, omdat het grondgebonden karakter van de geitenhouderij niet is aangetoond.

De definitieve afwijzing van voornoemde vergunningaanvraag betekent dat de veehouderij geen herkansingsmogelijkheid meer heeft. Op een eventuele nieuwe aanvraag om vergunning zal namelijk het nieuwe bestemmingsplan (inclusief geitenstop) van toepassing zijn. Als hoofdregel dient de gemeente een aanvraag voor bouwactiviteiten namelijk te toetsen aan het bestemmingsplan dat geldt op het moment dat zij beslist op de aanvraag. Hierop geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een uitzondering indien op het moment van indienen van de aanvraag een rechtstreekse aanspraak bestond op de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarvoor is vereist dat het (i) bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en rechtstreeks werkende regels van Rijk en provincie en (ii) geen voorbereidingsbesluit van kracht was. Nu de grondgebondenheid niet is aangetoond (en dit ook niet met terugwerkende kracht alsnog kan) wordt aan het eerste criterium niet voldaan.

Doorslaggevend voor ‘oude’ aanvragen (dus van vóór de geitenstop en een eventueel daaraan voorafgaande voorbereidingsbesluit) is dus of zo’n aanvraag rechtstreeks paste binnen het bestemmingsplan dat gold op het moment van indienen daarvan. Alleen dan is er sprake van een rechtstreekse aanspraak op de vergunning.

De Afdeling is streng wat betreft het aannemen van een rechtstreekse aanspraak op basis van het oude bestemmingsplan

Uit de uitspraak ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2505 blijkt dat dit ‘rechtstreeks passen’ nauw luistert. Van een rechtstreekse aanspraak is geen sprake als het bestemmingsplan ook maar enige beslisruimte geeft aan de gemeente. In dit geval ging het om een aanvraag voor het bouwen van geitenstallen. Vanwege de archeologische dubbelbestemming kon vanwege oppervlakte en bouwdiepte de aanvraag alleen worden ingewilligd als met archeologische vooronderzoek werd aangetoond dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn of dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de archeologische waarden. De gemeente moest dit onderzoek bovendien goedkeuren. Daarmee is sprake van beleidsruimte en dan bestaat er volgens de Afdeling per definitie geen rechtstreekse aanspraak op de omgevingsvergunning voor bouwen. Dat betekent dat ook deze aanvraag is ingehaald door de in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen geitenstop.

Enkele jaren terug stelden diverse provincies een verbod in op de vestiging, dan wel uitbreiding van een geitenhouderij (de zogeheten ‘geitenstops’). Soms is het nog mogelijk om een vergunning te verkrijgen op basis van het recht zoals dat vóór de betreffende geitenstop gold. Dat is echter niet eenvoudig. Wij signaleerden in het derde kwartaal van 2023 enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) waaruit dit blijkt.

Op 19 juli 2023 deed de Afdeling uitspraken naar aanleiding van twee beroepen van een geitenhouderij. Het eerste beroep richtte zich tegen het bestemmingsplan “Partiële herziening Landelijk Gebied-Geitenhouderijen". Het tweede beroep richtte zich tegen de afwijzing van de aanvraag omgevingsvergunning voor oprichting van een geitenhouderij op grond van het voorgaande bestemmingsplan.

De Afdeling herhaalt: ruimtelijke geitenstop op basis van het voorzorgsbeginsel is mogelijk

In de eerste uitspraak draaide het om de vraag of gemeente op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gehouden was om de nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede omschakeling van een bestaand agrarisch bedrijf tot geitenhouderij niet langer is toegestaan. De PRV bevat zo’n geitenstop, omdat RIVM-onderzoek wijst op gezondheidsrisico's in verband met wonen in de nabijheid van geitenhouderijen. In lijn met eerdere uitspraken oordeelt de Afdeling dat de provincie de politiek-bestuurlijke ruimte heeft om ertoe besluiten om uit voorzorg bepaalde ontwikkelingen planologisch niet toe te staan. Het beroep tegen het bestemmingsplan werd dan ook ongegrond verklaard (zie ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2791).

Soms aanspraak op omgevingsvergunning op basis van ‘oude’ bestemmingsplan, maar dat plan kan strenge eisen bevatten

In de tweede uitspraak (ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2792) ging het om de vraag of de gemeente de al uit 2018 stammende aanvraag om omgevingsvergunning van de geitenhouderij terecht afwees vanwege strijd met het bestemmingsplan. Anders dan men wellicht zou vermoeden, was die strijdigheid niet gelegen in de geitenstop. Op deze aanvraag was namelijk nog het voorgaande bestemmingsplan "Correctieve en partiële herziening Landelijk gebied" uit 2007 van toepassing. Op grond van dit plan zijn op locatie waarvoor de vergunning werd aangevraagd alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. In dit geval zijn dat bedrijven die hoofdzakelijk gebruik maken van open grond als productiemiddel. Daarvan zou sprake zijn als de geitenhouderij hoofdzakelijk agrarische grond zal gaan gebruiken voor beweiden of ruwvoerproductie, alsmede mestafzet. Omdat de veehouderij daartoe niet zelf over voldoende grond beschikte, trachtte de veehouderij met het overleggen van intentieverklaringen aan te tonen dat zij kan beschikken over voldoende gronden van derden. De Afdeling acht deze verklaringen echter te weinig concreet, te algemeen en te vrijblijvend. De gemeente heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen op strijd met het bestemmingsplan, omdat het grondgebonden karakter van de geitenhouderij niet is aangetoond.

De definitieve afwijzing van voornoemde vergunningaanvraag betekent dat de veehouderij geen herkansingsmogelijkheid meer heeft. Op een eventuele nieuwe aanvraag om vergunning zal namelijk het nieuwe bestemmingsplan (inclusief geitenstop) van toepassing zijn. Als hoofdregel dient de gemeente een aanvraag voor bouwactiviteiten namelijk te toetsen aan het bestemmingsplan dat geldt op het moment dat zij beslist op de aanvraag. Hierop geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een uitzondering indien op het moment van indienen van de aanvraag een rechtstreekse aanspraak bestond op de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarvoor is vereist dat het (i) bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en rechtstreeks werkende regels van Rijk en provincie en (ii) geen voorbereidingsbesluit van kracht was. Nu de grondgebondenheid niet is aangetoond (en dit ook niet met terugwerkende kracht alsnog kan) wordt aan het eerste criterium niet voldaan.

Doorslaggevend voor ‘oude’ aanvragen (dus van vóór de geitenstop en een eventueel daaraan voorafgaande voorbereidingsbesluit) is dus of zo’n aanvraag rechtstreeks paste binnen het bestemmingsplan dat gold op het moment van indienen daarvan. Alleen dan is er sprake van een rechtstreekse aanspraak op de vergunning.

De Afdeling is streng wat betreft het aannemen van een rechtstreekse aanspraak op basis van het oude bestemmingsplan

Uit de uitspraak ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2505 blijkt dat dit ‘rechtstreeks passen’ nauw luistert. Van een rechtstreekse aanspraak is geen sprake als het bestemmingsplan ook maar enige beslisruimte geeft aan de gemeente. In dit geval ging het om een aanvraag voor het bouwen van geitenstallen. Vanwege de archeologische dubbelbestemming kon vanwege oppervlakte en bouwdiepte de aanvraag alleen worden ingewilligd als met archeologische vooronderzoek werd aangetoond dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn of dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de archeologische waarden. De gemeente moest dit onderzoek bovendien goedkeuren. Daarmee is sprake van beleidsruimte en dan bestaat er volgens de Afdeling per definitie geen rechtstreekse aanspraak op de omgevingsvergunning voor bouwen. Dat betekent dat ook deze aanvraag is ingehaald door de in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen geitenstop.