Toevoeging lachgas aan Opiumwet: de gevolgen voor gemeentelijke handhaving

 25 juni 2020 | Blog

Distikstofmonoxide (beter bekend als lachgas) kent vele toepassingen. In de (dieren)geneeskunde wordt het middel gebruikt als roesmiddel en door bakkers om slagroom te spuiten. Ook bij jongeren is lachgas populair als recreatief roesmiddel. De resultaten van onderzoeken over welke gevolgen dit gebruik heeft voor de volksgezondheid lopen uiteen. In ieder geval staat vast dat het gebruik van lachgas kan leiden tot openbare ordeverstoringen en gevaarlijke situaties in het verkeer. Ook de troep die achterblijft is voor veel gemeenten en inwoners een doorn in het oog. Voor het kabinet is dat reden om lachgas hetzelfde te gaan behandelen als wiet.

Om dit mogelijk te maken is op 12 juni het Lachgasbesluit in internetconsultatie gegaan. Bij het inwerkingtreden van deze regeling wordt lachgas toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. Het bereiden, verkopen en in bezit hebben van lachgas wordt daarmee verboden. Dat heeft consequenties voor de toepassing van verschillende gemeentelijke bevoegdheden. Daarover vertellen wij in dit blog meer.

APV

Het verrichten van handelingen met betrekking tot lachgas kan door gemeenten worden verboden in de Algemene Plaatselijke Verordening. Ook wordt lachgas soms verboden via een aan een evenementenvergunning of ontheffing verbonden voorschrift of beperking. Gemeenten ervaren echter problemen bij de handhaving van deze verboden, omdat het nog steeds gaat om een legaal product. Zodra lachgas aan lijst II van de Opiumwet wordt toegevoegd, is een gemeentelijk verbod niet langer nodig. Het verbod komt dan van rechtswege te vervallen (artikel 122 Gemeentewet). Dat lijkt een beetje op wat er gebeurde met het gemeentelijk blowverbod. Hierover oordeelde de Raad van State in 2011 dat gemeenten dit niet via de APV mag regelen omdat het bezit en gebruik reeds verboden is op grond van de Opiumwet.

Het Lachgasbesluit zet de gemeenten echter niet volledig buitenspel. Het Lachgasbesluit laat namelijk de bevoegdheid om ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat enkele gedragingen in de voorfase van straathandel strafbaar te stellen onverlet (artikel 2:74 van de model-APV van de VNG). Hetzelfde geldt ten aanzien van maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade (artikelen 2:47, 2:49 en 2:50 van de model-APV) en het ventverbod (artikel 5:15 van de model-APV). Deze bevoegdheden blijven dus overeind naast het in de Opiumwet gestelde verbod. Ook blijven lokale verboden die het gebruik van (bepaalde vormen van) drugs die de Opiumwetwet aanvullen volgens het kabinet mogelijk (artikel 2:74a van de model-APV).

13b Opiumwet

Door plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet wordt het bezit van lachgas niet alleen strafbaar, maar kunnen burgemeesters op grond van artikel 13b Opiumwet ook bestuursdwang toepassen. Zo kunnen burgemeesters, indien in woningen of lokalen of op bijbehorende erven lachgas wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, tot sluiting van deze ruimte overgaan.

Lachgas kent een veel bredere toepassing dan alleen voor recreatief gebruikt. Deze wenselijke toepassingen wil het kabinet ontzien. Fabrikanten die lachgas produceren en groothandelscentra die lachgas op voorraad hebben voor gebruik in de (dier)geneeskunde moeten om dit te blijven doen voortaan een Opiumwetontheffing aanvragen (artikel 6 en 8 Opiumwet). Producenten, verkopers en eindgebruikers van lachgas bestemd voor technische toepassing en het bereiden van eten worden van het Opiumwetverbod uitgezonderd (voorgesteld artikel 15a Opiumwet).

Het Openbaar Ministerie hanteert een richtlijn bij het strafrechtelijk optreden tegen verboden middelen uit de Opiumwet. Bij het aantreffen van 0,5 gram of minder softdrugs wordt aangenomen dat dit aanwezig is voor eigen gebruik. Er volgen dan geen strafrechtelijke maatregelen. Burgemeesters sluiten in hun beleidsregels bij de toepassing van hun bestuursrechtelijke bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet bij deze richtlijn aan. In veel van de beleidsregels is opgenomen dat indien er meer dan 0,5 gram softdrugs wordt aangetroffen, de burgemeester er in beginsel vanuit gaat dat deze voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig is en hij tot sluiting overgaat. Het is dan aan degene bij wie het middel wordt aangetroffen om aan te tonen dat het middel voor eigen gebruik bestemd is.

Gezien de brede toepassing van lachgas zou het toevoegen ervan aan lijst II Opiumwet tot complicaties kunnen leiden bij de toepassing van de bevoegdheid uit artikel 13b Opiumwet. Wat doet de burgemeester namelijk als er lachgas bij een particulier wordt aangetroffen? Gaat hij dan meteen over tot sluiting? Bij welke hoeveelheid? En gaat hij daar bij een restaurant anders mee om? Verder vragen wij ons af hoe de norm van 0,5 gram bij een gas zal worden toegepast. Worden de omhulsels dan meegerekend? Of gaan we eenheden gebruiken?

Tijd om na te denken over beleidsregels

Het ligt in de rede dat het OM de richtlijn hierop aanpast. Maar ook gemeenten doen er bij de toevoeging van lachgas aan lijst II van de Opiumwet goed aan om hun beleidsregels te wijzigen en daarmee duidelijkheid te scheppen over wanneer en hoe er handhavend wordt opgetreden bij het aantreffen van lachgas. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door in de beleidsregel op te nemen dat bij het aantreffen van een bepaalde hoeveelheid ampullen (het verpakkingsmateriaal van lachgas) wordt aangenomen dat deze aanwezig zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bij groothandelscentra en restaurants gaat het kabinet ervan uit dat het niet noodzakelijk is om meer dan 250 ampullen in bezit te hebben. Bij particulier gebruik voor gastronomische toepassingen (thuiskoks en thuisbakkers) geldt 10 ampullen.

De internetconsulatie sluit op 10 juli aanstaande. Het is nog onbekend wanneer de wetswijziging in werking treedt, maar beoogd wordt per 1 januari 2021.

Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Thomas Sanders of Mariëtta Buitenhuis.

Distikstofmonoxide (beter bekend als lachgas) kent vele toepassingen. In de (dieren)geneeskunde wordt het middel gebruikt als roesmiddel en door bakkers om slagroom te spuiten. Ook bij jongeren is lachgas populair als recreatief roesmiddel. De resultaten van onderzoeken over welke gevolgen dit gebruik heeft voor de volksgezondheid lopen uiteen. In ieder geval staat vast dat het gebruik van lachgas kan leiden tot openbare ordeverstoringen en gevaarlijke situaties in het verkeer. Ook de troep die achterblijft is voor veel gemeenten en inwoners een doorn in het oog. Voor het kabinet is dat reden om lachgas hetzelfde te gaan behandelen als wiet.

Om dit mogelijk te maken is op 12 juni het Lachgasbesluit in internetconsultatie gegaan. Bij het inwerkingtreden van deze regeling wordt lachgas toegevoegd aan lijst II van de Opiumwet. Het bereiden, verkopen en in bezit hebben van lachgas wordt daarmee verboden. Dat heeft consequenties voor de toepassing van verschillende gemeentelijke bevoegdheden. Daarover vertellen wij in dit blog meer.

APV

Het verrichten van handelingen met betrekking tot lachgas kan door gemeenten worden verboden in de Algemene Plaatselijke Verordening. Ook wordt lachgas soms verboden via een aan een evenementenvergunning of ontheffing verbonden voorschrift of beperking. Gemeenten ervaren echter problemen bij de handhaving van deze verboden, omdat het nog steeds gaat om een legaal product. Zodra lachgas aan lijst II van de Opiumwet wordt toegevoegd, is een gemeentelijk verbod niet langer nodig. Het verbod komt dan van rechtswege te vervallen (artikel 122 Gemeentewet). Dat lijkt een beetje op wat er gebeurde met het gemeentelijk blowverbod. Hierover oordeelde de Raad van State in 2011 dat gemeenten dit niet via de APV mag regelen omdat het bezit en gebruik reeds verboden is op grond van de Opiumwet.

Het Lachgasbesluit zet de gemeenten echter niet volledig buitenspel. Het Lachgasbesluit laat namelijk de bevoegdheid om ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat enkele gedragingen in de voorfase van straathandel strafbaar te stellen onverlet (artikel 2:74 van de model-APV van de VNG). Hetzelfde geldt ten aanzien van maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade (artikelen 2:47, 2:49 en 2:50 van de model-APV) en het ventverbod (artikel 5:15 van de model-APV). Deze bevoegdheden blijven dus overeind naast het in de Opiumwet gestelde verbod. Ook blijven lokale verboden die het gebruik van (bepaalde vormen van) drugs die de Opiumwetwet aanvullen volgens het kabinet mogelijk (artikel 2:74a van de model-APV).

13b Opiumwet

Door plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet wordt het bezit van lachgas niet alleen strafbaar, maar kunnen burgemeesters op grond van artikel 13b Opiumwet ook bestuursdwang toepassen. Zo kunnen burgemeesters, indien in woningen of lokalen of op bijbehorende erven lachgas wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, tot sluiting van deze ruimte overgaan.

Lachgas kent een veel bredere toepassing dan alleen voor recreatief gebruikt. Deze wenselijke toepassingen wil het kabinet ontzien. Fabrikanten die lachgas produceren en groothandelscentra die lachgas op voorraad hebben voor gebruik in de (dier)geneeskunde moeten om dit te blijven doen voortaan een Opiumwetontheffing aanvragen (artikel 6 en 8 Opiumwet). Producenten, verkopers en eindgebruikers van lachgas bestemd voor technische toepassing en het bereiden van eten worden van het Opiumwetverbod uitgezonderd (voorgesteld artikel 15a Opiumwet).

Het Openbaar Ministerie hanteert een richtlijn bij het strafrechtelijk optreden tegen verboden middelen uit de Opiumwet. Bij het aantreffen van 0,5 gram of minder softdrugs wordt aangenomen dat dit aanwezig is voor eigen gebruik. Er volgen dan geen strafrechtelijke maatregelen. Burgemeesters sluiten in hun beleidsregels bij de toepassing van hun bestuursrechtelijke bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet bij deze richtlijn aan. In veel van de beleidsregels is opgenomen dat indien er meer dan 0,5 gram softdrugs wordt aangetroffen, de burgemeester er in beginsel vanuit gaat dat deze voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig is en hij tot sluiting overgaat. Het is dan aan degene bij wie het middel wordt aangetroffen om aan te tonen dat het middel voor eigen gebruik bestemd is.

Gezien de brede toepassing van lachgas zou het toevoegen ervan aan lijst II Opiumwet tot complicaties kunnen leiden bij de toepassing van de bevoegdheid uit artikel 13b Opiumwet. Wat doet de burgemeester namelijk als er lachgas bij een particulier wordt aangetroffen? Gaat hij dan meteen over tot sluiting? Bij welke hoeveelheid? En gaat hij daar bij een restaurant anders mee om? Verder vragen wij ons af hoe de norm van 0,5 gram bij een gas zal worden toegepast. Worden de omhulsels dan meegerekend? Of gaan we eenheden gebruiken?

Tijd om na te denken over beleidsregels

Het ligt in de rede dat het OM de richtlijn hierop aanpast. Maar ook gemeenten doen er bij de toevoeging van lachgas aan lijst II van de Opiumwet goed aan om hun beleidsregels te wijzigen en daarmee duidelijkheid te scheppen over wanneer en hoe er handhavend wordt opgetreden bij het aantreffen van lachgas. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door in de beleidsregel op te nemen dat bij het aantreffen van een bepaalde hoeveelheid ampullen (het verpakkingsmateriaal van lachgas) wordt aangenomen dat deze aanwezig zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Bij groothandelscentra en restaurants gaat het kabinet ervan uit dat het niet noodzakelijk is om meer dan 250 ampullen in bezit te hebben. Bij particulier gebruik voor gastronomische toepassingen (thuiskoks en thuisbakkers) geldt 10 ampullen.

De internetconsulatie sluit op 10 juli aanstaande. Het is nog onbekend wanneer de wetswijziging in werking treedt, maar beoogd wordt per 1 januari 2021.

Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Thomas Sanders of Mariëtta Buitenhuis.