Artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna ook: "onderdeel 9 van de Kruimellijst") is ook van toepassing op het zelfstandig wijzigen van het gebruik van het bij een bouwwerk aansluitende terrein. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de "Afdeling") in haar uitspraak van 20 februari jl. bepaald (ECLI:NL:RVS:2019:477). Dit oordeel van de Afdeling is zeer verhelderd, maar niet verrassend.
Wat speelde er?
Een hotelexploitant wilde de tuin aan de achterzijde van het hotel, in strijd met het bestemmingsplan, kunnen gebruiken als terras en diende daartoe een aanvraag om een omgevingsvergunning in.
Het college van B&W stelde zich vervolgens op het standpunt dat het niet bevoegd was om hiervoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de "Wabo") in samenhang met onderdeel 9 van de Kruimellijst een omgevingsvergunning te verlenen. Het in gebruik nemen van de tuin als terras kwalificeerde volgens het college van B&W namelijk als 'nieuw met het bestemmingsplan strijdig gebruik', hetgeen niet met toepassing van onderdeel 9 van de Kruimellijst (en dus met toepassing van de reguliere procedure) kan worden vergund. De rechtbank stelt het college van B&W in het gelijk.
Wat oordeelt de Afdeling?
De Afdeling memoreert de nota van toelichting bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Staatsblad 2014, 333) en stelt dat voor uitbreidingen van en gebruikswijzigingen binnen al bestaande hoofdgebouwen en het daarbij aansluitende terrein de hoofdlijn geldt dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden toegepast. Met de bovengenoemde wetswijziging, waarbij het 'bij bouwwerken aansluitend terrein' ook nadrukkelijk in onderdeel 9 van de Kruimellijst is opgenomen, kan volgens de Afdeling - kort gezegd - geen twijfel bestaan over het feit dat het aansluitend terrein onder de reikwijdte van het artikelonderdeel valt. De tuin kwalificeert als bij het hotel aansluitend terrein.
De Afdeling gaat niet mee met het oordeel van de rechtbank dat sprake zou zijn van een 'nieuw gebruik op een bepaalde locatie'. Ook het standpunt dat onderdeel 9 van de Kruimellijst niet zou kunnen worden toegepast bij een zelfstandige wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein, volgt de Afdeling niet. De Afdeling geeft - kort gezegd - aan dat het niet met het doel van dit artikelonderdeel te rijmen is dat een wijziging van het gebruik van het bouwwerk én het aansluitend terrein door middel van de reguliere procedure zou kunnen worden vergund, maar een zelfstandige wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein niet.
Is dit verrassend?
Verrassend is deze uitspraak van de Afdeling niet. In de geest van het adagium "wie het meerdere mag, mag ook het mindere", ligt deze uitleg van onderdeel 9 van de Kruimellijst voor de hand. Een andere uitleg, die er op neer zou komen dat dit artikelonderdeel slechts zou kunnen worden toegepast als ook het gebruik van het bij dat aansluitend terrein behorend bouwwerk wordt gewijzigd, is niet alleen veel te rigide, maar zou ook tot merkwaardige situaties leiden.
Indien het standpunt van het college van B&W - in goed gezelschap van de rechtbank - zou worden gevolgd, dan zou het college van B&W immers in theorie wél op de voet van onderdeel 9 van de Kruimellijst een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor de transformatie van het hotel in een appartementencomplex (of een restaurant) en de wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein in een parkeerplaats, maar niet voor het wijzigen van het gebruik van het aansluitend terrein in een terras ten behoeve van het reeds bestaande hotel. Voor deze laatste gebruikswijziging, met een veel geringere ruimtelijke impact, zou - uitgaande van het ontbreken van een 'binnenplanse afwijkingsmogelijkheid'- wél de uitgebreide procedure moeten worden doorlopen. Een dergelijke systematiek is even onlogisch als onpraktisch.
Artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna ook: "onderdeel 9 van de Kruimellijst") is ook van toepassing op het zelfstandig wijzigen van het gebruik van het bij een bouwwerk aansluitende terrein. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de "Afdeling") in haar uitspraak van 20 februari jl. bepaald (ECLI:NL:RVS:2019:477). Dit oordeel van de Afdeling is zeer verhelderd, maar niet verrassend.
Wat speelde er?
Een hotelexploitant wilde de tuin aan de achterzijde van het hotel, in strijd met het bestemmingsplan, kunnen gebruiken als terras en diende daartoe een aanvraag om een omgevingsvergunning in.
Het college van B&W stelde zich vervolgens op het standpunt dat het niet bevoegd was om hiervoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de "Wabo") in samenhang met onderdeel 9 van de Kruimellijst een omgevingsvergunning te verlenen. Het in gebruik nemen van de tuin als terras kwalificeerde volgens het college van B&W namelijk als 'nieuw met het bestemmingsplan strijdig gebruik', hetgeen niet met toepassing van onderdeel 9 van de Kruimellijst (en dus met toepassing van de reguliere procedure) kan worden vergund. De rechtbank stelt het college van B&W in het gelijk.
Wat oordeelt de Afdeling?
De Afdeling memoreert de nota van toelichting bij het besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Staatsblad 2014, 333) en stelt dat voor uitbreidingen van en gebruikswijzigingen binnen al bestaande hoofdgebouwen en het daarbij aansluitende terrein de hoofdlijn geldt dat de reguliere voorbereidingsprocedure moet worden toegepast. Met de bovengenoemde wetswijziging, waarbij het 'bij bouwwerken aansluitend terrein' ook nadrukkelijk in onderdeel 9 van de Kruimellijst is opgenomen, kan volgens de Afdeling - kort gezegd - geen twijfel bestaan over het feit dat het aansluitend terrein onder de reikwijdte van het artikelonderdeel valt. De tuin kwalificeert als bij het hotel aansluitend terrein.
De Afdeling gaat niet mee met het oordeel van de rechtbank dat sprake zou zijn van een 'nieuw gebruik op een bepaalde locatie'. Ook het standpunt dat onderdeel 9 van de Kruimellijst niet zou kunnen worden toegepast bij een zelfstandige wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein, volgt de Afdeling niet. De Afdeling geeft - kort gezegd - aan dat het niet met het doel van dit artikelonderdeel te rijmen is dat een wijziging van het gebruik van het bouwwerk én het aansluitend terrein door middel van de reguliere procedure zou kunnen worden vergund, maar een zelfstandige wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein niet.
Is dit verrassend?
Verrassend is deze uitspraak van de Afdeling niet. In de geest van het adagium "wie het meerdere mag, mag ook het mindere", ligt deze uitleg van onderdeel 9 van de Kruimellijst voor de hand. Een andere uitleg, die er op neer zou komen dat dit artikelonderdeel slechts zou kunnen worden toegepast als ook het gebruik van het bij dat aansluitend terrein behorend bouwwerk wordt gewijzigd, is niet alleen veel te rigide, maar zou ook tot merkwaardige situaties leiden.
Indien het standpunt van het college van B&W - in goed gezelschap van de rechtbank - zou worden gevolgd, dan zou het college van B&W immers in theorie wél op de voet van onderdeel 9 van de Kruimellijst een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor de transformatie van het hotel in een appartementencomplex (of een restaurant) en de wijziging van het gebruik van het aansluitend terrein in een parkeerplaats, maar niet voor het wijzigen van het gebruik van het aansluitend terrein in een terras ten behoeve van het reeds bestaande hotel. Voor deze laatste gebruikswijziging, met een veel geringere ruimtelijke impact, zou - uitgaande van het ontbreken van een 'binnenplanse afwijkingsmogelijkheid'- wél de uitgebreide procedure moeten worden doorlopen. Een dergelijke systematiek is even onlogisch als onpraktisch.