Deze maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen o.a. Just Eat/ Naspers, besluiten van de Belgische mededingingsautoriteit in Proximus/Orange en Dossche Mills/Cera, de Foreign Subsidies Regulation en nog veel meer. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.
Kartels
Belgische Mededingingsautoriteit verwerpt verzoek om voorlopige maatregelen tegen quotum van minimaal vier U23-clubs in Challenger Pro League
De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) heeft het verzoek om voorlopige maatregelen, ingediend door drie professionele voetbalclubs uit de Challenger Pro League (Royal Francs Borains, Koninklijke Sporting Club Lokeren en Royal Football Club Seraing) verworpen. De voetbalclubs verzochten om opschorting van de beslissing van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (“KBVB”) om een quotum van minimaal vier U23-clubs in de Challenger Pro League in te stellen vanaf het seizoen 2025-2026. De voetbalclubs stellen dat de KBVB met deze beslissing inbreuk maakt op het kartelverbod van artikel 101 VWEU en artikel IV.1 WER.
Voor het treffen van een voorlopige maatregel is plaats als (i) het niet manifest onredelijk is om te stellen dat de aangeklaagde praktijk een inbreuk op de mededingingsregels zou kunnen vormen (prima facie inbreuk), en (ii) er een dringende noodzaak is om een ernstig, onmiddellijk en moeilijk herstelbaar nadeel te voorkomen.
De BMA stelt ten eerste dat de maatregel van de KBVB prima facie kan leiden tot discriminatie tussen clubs binnen de Challenger Pro League, hetgeen de competitie op sportief vlak kan beïnvloeden. De gevolgen van de beoogde maatregel staan echter niet met zekerheid vast en zullen zich in elk geval pas aan het einde van het seizoen, en dus niet onmiddellijk, laten gelden. Bovendien bestaat er onzekerheid over de uitvoering van het quotum. Daardoor is niet aan het tweede criterium voldaan en wordt het verzoek verworpen.
Belgische Mededingingsautoriteit opent ambtshalve onderzoek naar samenwerkingsakkoord tussen Proximus en Orange voor uitrol glasvezel
Op 31 juli 2025 heeft de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) aangekondigd een ambtshalve onderzoek te openen naar het ontwerp samenwerkingsakkoord tussen Proximus en Orange Belgium voor de uitrol van glasvezel in Wallonië. Hiermee geeft zij opvolging aan haar voornemen van 16 oktober 2023 om elke (voorgestelde) samenwerkingsovereenkomst tussen telecomoperatoren voor de uitrol van glasvezel te onderzoeken. Zo loopt momenteel al een onderzoek naar een dergelijke voorgenomen samenwerking tussen Proximus en Telenet in Vlaanderen.
Het pas geopende onderzoek richt zich op de vraag of de samenwerkingsovereenkomst de mededinging kan beperken en of zij gebruikers een billijk aandeel in de efficiëntiewinsten en andere voordelen toekent. Voor dit onderzoek zal de BMA samenwerken met het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Gerechtshof Den Haag doet uitspraak in schadeclaim voor schade door herroepen besluiten van de Autoriteit Consument en Markt
Op 29 juli 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag (“Hof”) arrest gewezen in een zaak waar de Staat aansprakelijk werd gesteld voor schade geleden als gevolg van herroepen besluiten van (de voorganger van) de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”). Appellanten waren actief als handelaren in onroerend goed. De voorganger van de ACM, de Nederlandse Mededingingsautoriteit, heeft in 2013 appellanten, evenals andere handelaren in onroerend goed, beboet wegens inbreuken op artikel 6 lid 1 Mededingingswet in het kader van executieveilingen. Als gevolg van de besluiten had de bank van appellanten de bancaire relatie opgezegd. Hierdoor moesten zij tegen hogere rentes financiering aangaan en waren zij genoodzaakt een deel van hun vastgoed te verkopen. Appellanten zijn destijds met succes tegen de besluiten van de ACM in beroep gegaan, waarna deze besluiten zijn herroepen.
Appellanten hebben vervolgens met de (advocaat van) de ACM onderhandeld over schadevergoeding voor de schade die zij geleden hebben als gevolg van de herroepen besluiten. Zij hebben er hierbij voor gekozen om zich niet aan te sluiten bij de vereniging die namens een grote groep gedupeerde onroerend goed handelaren dergelijke onderhandelingen voerde. In de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst tussen de ACM en appellanten (“VSO”) hebben appellanten €500.000,- schadevergoeding ontvangen. ACM had zich op het standpunt gesteld dat onroerend goed-schade het gevolg was van het beëindigen van de bancaire relatie en dat appellanten voor die schade de bank aan moesten spreken. Zij gaf aan voor geen van de gelaedeerden onroerend goed-schade te vergoeden.
Appellanten vorderen in deze procedure schadevergoeding voor de door hen geleden onroerend goed-schade. Zij stellen onder meer dat de VSO niet op onroerend goed-schade ziet. Daarnaast stellen zij ook dat de ACM in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in de later gesloten overeenkomst met andere benadeelden wel de mogelijkheid om onroerend goed-schade te vorderen open te laten. Nadat zij in eerste aanleg in het ongelijk zijn gesteld, hebben Appellanten in hoger beroep hun vorderingen grotendeels herhaald.
Het Hof overweegt dat uit de aard van de VSO volgt dat zij er in beginsel op gericht is om een geschil finaal te beslechten. Uit de VSO zelf en het contact tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de VSO blijkt voorts dat zij ziet op alle schade die het gevolg is van de herroepen besluiten. Dat de ACM in de VSO enige aansprakelijkheid voor de onroerend goed-schade heeft afgewezen maakt dit niet anders. Het Hof gaat dan ook niet mee met het standpunt van appellanten dat de VSO niet ook de onroerend goed schade betreft.
Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel overweegt het Hof als volgt. Doordat appellanten niet hebben deelgenomen aan het collectief hebben zij voor lief genomen dat die onderhandelingen tot een andere uitkomst zouden leiden dan bij appellanten. De mededeling van de ACM dat voor geen van de gelaedeerden onroerend goed-schade vergoed zou worden is gedaan in het kader van schikkingsonderhandelingen met appellanten. Hierdoor hadden de appellanten die mededeling als een onderhandelingszet moeten opvatten en niet als toezegging dat onder geen enkele omstandigheden met anderen een vaststellingsovereenkomst met een component voor onroerend goed-schade zou worden gesloten. Alle vorderingen worden afgewezen.
Misbruik van machtspositie
Belgische Mededingingsautoriteit verwerpt verzoek om voorlopige maatregelen tegen beslissing van Koninklijke Belgische Ijshockey Federatie inzake inline hockey
Acht inline hockey spelers en de Deutsche Inline Hockey Verband (“DIHV”) hebben op 23 juni 2025 een verzoek ingediend bij de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) om het treffen van een voorlopige maatregel tegen de Koninklijke Belgische Ijshockey Federatie (“RBIHF”). De RBIHF had sancties opgelegd aan een aantal spelers wegens hun deelname aan de Deutsche Inline Hockey Liga (“DIHL”) die wordt georganiseerd door de DIHV.
Naar aanleiding van een klacht van de verzoekers opende de BMA een onderzoek naar de praktijken van de RBIHF. Volgens de verzoekers vormen de opgelegde sancties en de reglementen van de RBIHF een inbreuk op het mededingingsrecht. Zij verzochten de BMA onder meer dat de RBIHF zou worden verboden om sancties op te leggen aan spelers die deelnemen aan de DIHL, en ervoor te zorgen dat hun team officieel zou kunnen deelnemen aan de DIHL zonder verdere belemmeringen.
Kort na indiening van de klacht en het verzoek om voorlopige maatregelen heeft de RBIHF al haar activiteiten inzake inline hockey stopgezet. Zij zal zich voortaan uitsluitend op ijshockey richten. Hierdoor zijn de betrokken spelers niet langer onderworpen aan de reglementen van de RBIHF voor inline hockey en kunnen zij vrij deelnemen aan de DIHL-competitie. Geen van de eerder opgelegde sancties zullen verder gehandhaafd worden door de RBIHF die voorts ook verklaarde hierover publiekelijk te zullen communiceren. Daarmee is geen grond meer voor toewijzing van de verzochte voorlopige maatregelen. De BMA verwerpt het verzoek.
Concentratietoezicht
Europese Commissie keurt overname Just Eat Takeaway.com door Naspers onder voorwaarden goed
De Europese Commissie (‘Commissie’) heeft op 11 augustus 2025 bekendgemaakt dat zij de overname van digitaal maaltijdbezorgingsplatform Just Eat Takeway.com door Prosus, de investeringsmaatschappij van Naspers, een mediaconglomeraat en investeerder in digitale technologie. De overname is onder voorwaarden goedgekeurd door de Commissie.
Naspers heeft een minderheidsaandeel van 27,4% in Delivery Hero, een concurrent van Just Eat Takeway.com. De Commissie vreesde dat door de transactie een link zou ontstaan tussen Delivery Hero en Just Eat Takeaway.com waardoor stimulansen om te concurreren zouden verminderen en de kans op stilzwijgende coördinatie tussen beide onderneming zou vergroten.
Naspers heeft aangeboden het percentage aandelen dat zij in Delivery Hero houdt aanzienlijk te verminderen en daarbij haar stemrecht in Delivery Hero niet uit te oefenen. Daarnaast heeft Naspers aangeboden het percentage van aandelen dat zij in Delivery Hero houdt niet te verhogen boven een gespecificeerd maximumniveau. Ook heeft Naspers aangeboden geen bestuurders of leden van de raad van toezicht aan te dragen die voor Naspers werken of voor een van de ondernemingen waar Naspers een aandelenbelang in heeft.
Na een markttoets heeft de Commissie geconcludeerd dat door de aangeboden voorwaarden de overname de mededinging op de Europese markt niet belemmert, en de overname dus goedgekeurd.
Belgische Mededingingsautoriteit seponeert het onderzoek naar de overname van Ceres’ artisanale bakkerijactiviteiten door Dossche Mills
Op 25 juli 2025 heeft de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) haar besluit gepubliceerd inzake de voorgenomen overname van Ceres’ artisanale bakkerijactiviteiten door Dossche Mills. Beide bedrijven zijn in België gevestigd en zijn met name actief in de productie van meel en meel bijproducten. Dossche Mills heeft naast haar activiteiten in België ook vestigingen in Duitsland en in Nederland.
De beoogde concentratie bleef onder de aanmeldingsdrempels, echter heeft de BMA een onderzoek gestart op grond van artikel 101 VWEU en de Towercast rechtspraak. De BMA spreekt van “ernstige aanwijzingen voor een mogelijke beperking van de mededinging” aangezien het een concentratie tussen de twee grootste producenten van zacht tarwemeel voor artisanale bakkerijen in België betrof. Vanwege het grote marktaandeel na de concentratie, het beperkte concurrentievermogen van overige concurrenten, de beperkte koopkracht van artisanale klanten en de onwaarschijnlijke toetreding van andere marktspelers, voorzag de BMA in haar voorlopige conclusie ernstige negatieve effecten van de beoogde concentratie. Daarnaast zou de overname deel uitmaken van een strategie van opeenvolgende overnames, ook wel “kralen rijgen”, door Dossche Mills.
Na de voorlopige conclusies hebben partijen van de transactie afgezien. Dit is aanleiding geweest voor de BMA om het onderzoek te seponeren. Dossche Mills en de BMA zouden sindsdien een dialoog hebben om een balans te zoeken tussen de behoefte aan rechtszekerheid voor Dossche Mills bij toekomstige overnames en het mandaat van de BMA om de mededinging te beschermen.
Overig
Buitenlandse Subsidies Verordening (FSR)
Commissie opent diepgaand onderzoek naar buitenlandse subsidies in overname van Covestro door ADNOC
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft op 28 juli 2025 een diepgaand onderzoek geopend naar de overname van Covestro door Abu Dhabi National Oil Company PJSC (“ADNOC”). ADNOC is een staatsonderneming gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten (“UAE”) en produceert voornamelijk olie en gas. Covestro is een producent van chemische producten. De buitenlandse subsidies waar sprake van zou zijn betreffen onder andere een onbeperkte garantie van de UAE en verhoogde investeringen van ADNOC in Covestro. Op basis van haar voorlopige onderzoek heeft de Commissie aanwijzingen dat ADNOC door de subsidies een hoger bod kon doen voor de overname van Covestro dan onder normale marktomstandigheden. Daarnaast zijn er mogelijk risico’s voor de mededinging op de interne markt. Het onderzoek van de Commissie zal zich dan ook op deze punten richten. De Commissie heeft 90 werkdagen, d.w.z. tot 2 december 2025, om een besluit te nemen.
Commissie start evaluatie van de FSR
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft op 12 augustus 2025 een publieke consultatie geopend om de implementatie van Verordening 2022/2560 van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt kunnen verstoren (“FSR”) te evalueren. De evaluatie ziet op de toepassing van de FSR, ambtshalve onderzoek door de Commissie, meldingsdrempels en in zijn algemeenheid de complexiteit van de regels en kosten waar bedrijven mee geconfronteerd worden door de FSR.
Reageren is mogelijk tot 18 november 2025.
Contact
Heeft u vragen over een van de besproken onderwerpen of wilt u weten wat de ontwikkelingen betekenen voor uw organisatie? Neem dan gerust contact op met ons team.
Deze maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen o.a. Just Eat/ Naspers, besluiten van de Belgische mededingingsautoriteit in Proximus/Orange en Dossche Mills/Cera, de Foreign Subsidies Regulation en nog veel meer. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.
Kartels
Belgische Mededingingsautoriteit verwerpt verzoek om voorlopige maatregelen tegen quotum van minimaal vier U23-clubs in Challenger Pro League
De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) heeft het verzoek om voorlopige maatregelen, ingediend door drie professionele voetbalclubs uit de Challenger Pro League (Royal Francs Borains, Koninklijke Sporting Club Lokeren en Royal Football Club Seraing) verworpen. De voetbalclubs verzochten om opschorting van de beslissing van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (“KBVB”) om een quotum van minimaal vier U23-clubs in de Challenger Pro League in te stellen vanaf het seizoen 2025-2026. De voetbalclubs stellen dat de KBVB met deze beslissing inbreuk maakt op het kartelverbod van artikel 101 VWEU en artikel IV.1 WER.
Voor het treffen van een voorlopige maatregel is plaats als (i) het niet manifest onredelijk is om te stellen dat de aangeklaagde praktijk een inbreuk op de mededingingsregels zou kunnen vormen (prima facie inbreuk), en (ii) er een dringende noodzaak is om een ernstig, onmiddellijk en moeilijk herstelbaar nadeel te voorkomen.
De BMA stelt ten eerste dat de maatregel van de KBVB prima facie kan leiden tot discriminatie tussen clubs binnen de Challenger Pro League, hetgeen de competitie op sportief vlak kan beïnvloeden. De gevolgen van de beoogde maatregel staan echter niet met zekerheid vast en zullen zich in elk geval pas aan het einde van het seizoen, en dus niet onmiddellijk, laten gelden. Bovendien bestaat er onzekerheid over de uitvoering van het quotum. Daardoor is niet aan het tweede criterium voldaan en wordt het verzoek verworpen.
Belgische Mededingingsautoriteit opent ambtshalve onderzoek naar samenwerkingsakkoord tussen Proximus en Orange voor uitrol glasvezel
Op 31 juli 2025 heeft de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) aangekondigd een ambtshalve onderzoek te openen naar het ontwerp samenwerkingsakkoord tussen Proximus en Orange Belgium voor de uitrol van glasvezel in Wallonië. Hiermee geeft zij opvolging aan haar voornemen van 16 oktober 2023 om elke (voorgestelde) samenwerkingsovereenkomst tussen telecomoperatoren voor de uitrol van glasvezel te onderzoeken. Zo loopt momenteel al een onderzoek naar een dergelijke voorgenomen samenwerking tussen Proximus en Telenet in Vlaanderen.
Het pas geopende onderzoek richt zich op de vraag of de samenwerkingsovereenkomst de mededinging kan beperken en of zij gebruikers een billijk aandeel in de efficiëntiewinsten en andere voordelen toekent. Voor dit onderzoek zal de BMA samenwerken met het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.
Gerechtshof Den Haag doet uitspraak in schadeclaim voor schade door herroepen besluiten van de Autoriteit Consument en Markt
Op 29 juli 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag (“Hof”) arrest gewezen in een zaak waar de Staat aansprakelijk werd gesteld voor schade geleden als gevolg van herroepen besluiten van (de voorganger van) de Autoriteit Consument en Markt (“ACM”). Appellanten waren actief als handelaren in onroerend goed. De voorganger van de ACM, de Nederlandse Mededingingsautoriteit, heeft in 2013 appellanten, evenals andere handelaren in onroerend goed, beboet wegens inbreuken op artikel 6 lid 1 Mededingingswet in het kader van executieveilingen. Als gevolg van de besluiten had de bank van appellanten de bancaire relatie opgezegd. Hierdoor moesten zij tegen hogere rentes financiering aangaan en waren zij genoodzaakt een deel van hun vastgoed te verkopen. Appellanten zijn destijds met succes tegen de besluiten van de ACM in beroep gegaan, waarna deze besluiten zijn herroepen.
Appellanten hebben vervolgens met de (advocaat van) de ACM onderhandeld over schadevergoeding voor de schade die zij geleden hebben als gevolg van de herroepen besluiten. Zij hebben er hierbij voor gekozen om zich niet aan te sluiten bij de vereniging die namens een grote groep gedupeerde onroerend goed handelaren dergelijke onderhandelingen voerde. In de uiteindelijke vaststellingsovereenkomst tussen de ACM en appellanten (“VSO”) hebben appellanten €500.000,- schadevergoeding ontvangen. ACM had zich op het standpunt gesteld dat onroerend goed-schade het gevolg was van het beëindigen van de bancaire relatie en dat appellanten voor die schade de bank aan moesten spreken. Zij gaf aan voor geen van de gelaedeerden onroerend goed-schade te vergoeden.
Appellanten vorderen in deze procedure schadevergoeding voor de door hen geleden onroerend goed-schade. Zij stellen onder meer dat de VSO niet op onroerend goed-schade ziet. Daarnaast stellen zij ook dat de ACM in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door in de later gesloten overeenkomst met andere benadeelden wel de mogelijkheid om onroerend goed-schade te vorderen open te laten. Nadat zij in eerste aanleg in het ongelijk zijn gesteld, hebben Appellanten in hoger beroep hun vorderingen grotendeels herhaald.
Het Hof overweegt dat uit de aard van de VSO volgt dat zij er in beginsel op gericht is om een geschil finaal te beslechten. Uit de VSO zelf en het contact tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de VSO blijkt voorts dat zij ziet op alle schade die het gevolg is van de herroepen besluiten. Dat de ACM in de VSO enige aansprakelijkheid voor de onroerend goed-schade heeft afgewezen maakt dit niet anders. Het Hof gaat dan ook niet mee met het standpunt van appellanten dat de VSO niet ook de onroerend goed schade betreft.
Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel overweegt het Hof als volgt. Doordat appellanten niet hebben deelgenomen aan het collectief hebben zij voor lief genomen dat die onderhandelingen tot een andere uitkomst zouden leiden dan bij appellanten. De mededeling van de ACM dat voor geen van de gelaedeerden onroerend goed-schade vergoed zou worden is gedaan in het kader van schikkingsonderhandelingen met appellanten. Hierdoor hadden de appellanten die mededeling als een onderhandelingszet moeten opvatten en niet als toezegging dat onder geen enkele omstandigheden met anderen een vaststellingsovereenkomst met een component voor onroerend goed-schade zou worden gesloten. Alle vorderingen worden afgewezen.
Misbruik van machtspositie
Belgische Mededingingsautoriteit verwerpt verzoek om voorlopige maatregelen tegen beslissing van Koninklijke Belgische Ijshockey Federatie inzake inline hockey
Acht inline hockey spelers en de Deutsche Inline Hockey Verband (“DIHV”) hebben op 23 juni 2025 een verzoek ingediend bij de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) om het treffen van een voorlopige maatregel tegen de Koninklijke Belgische Ijshockey Federatie (“RBIHF”). De RBIHF had sancties opgelegd aan een aantal spelers wegens hun deelname aan de Deutsche Inline Hockey Liga (“DIHL”) die wordt georganiseerd door de DIHV.
Naar aanleiding van een klacht van de verzoekers opende de BMA een onderzoek naar de praktijken van de RBIHF. Volgens de verzoekers vormen de opgelegde sancties en de reglementen van de RBIHF een inbreuk op het mededingingsrecht. Zij verzochten de BMA onder meer dat de RBIHF zou worden verboden om sancties op te leggen aan spelers die deelnemen aan de DIHL, en ervoor te zorgen dat hun team officieel zou kunnen deelnemen aan de DIHL zonder verdere belemmeringen.
Kort na indiening van de klacht en het verzoek om voorlopige maatregelen heeft de RBIHF al haar activiteiten inzake inline hockey stopgezet. Zij zal zich voortaan uitsluitend op ijshockey richten. Hierdoor zijn de betrokken spelers niet langer onderworpen aan de reglementen van de RBIHF voor inline hockey en kunnen zij vrij deelnemen aan de DIHL-competitie. Geen van de eerder opgelegde sancties zullen verder gehandhaafd worden door de RBIHF die voorts ook verklaarde hierover publiekelijk te zullen communiceren. Daarmee is geen grond meer voor toewijzing van de verzochte voorlopige maatregelen. De BMA verwerpt het verzoek.
Concentratietoezicht
Europese Commissie keurt overname Just Eat Takeaway.com door Naspers onder voorwaarden goed
De Europese Commissie (‘Commissie’) heeft op 11 augustus 2025 bekendgemaakt dat zij de overname van digitaal maaltijdbezorgingsplatform Just Eat Takeway.com door Prosus, de investeringsmaatschappij van Naspers, een mediaconglomeraat en investeerder in digitale technologie. De overname is onder voorwaarden goedgekeurd door de Commissie.
Naspers heeft een minderheidsaandeel van 27,4% in Delivery Hero, een concurrent van Just Eat Takeway.com. De Commissie vreesde dat door de transactie een link zou ontstaan tussen Delivery Hero en Just Eat Takeaway.com waardoor stimulansen om te concurreren zouden verminderen en de kans op stilzwijgende coördinatie tussen beide onderneming zou vergroten.
Naspers heeft aangeboden het percentage aandelen dat zij in Delivery Hero houdt aanzienlijk te verminderen en daarbij haar stemrecht in Delivery Hero niet uit te oefenen. Daarnaast heeft Naspers aangeboden het percentage van aandelen dat zij in Delivery Hero houdt niet te verhogen boven een gespecificeerd maximumniveau. Ook heeft Naspers aangeboden geen bestuurders of leden van de raad van toezicht aan te dragen die voor Naspers werken of voor een van de ondernemingen waar Naspers een aandelenbelang in heeft.
Na een markttoets heeft de Commissie geconcludeerd dat door de aangeboden voorwaarden de overname de mededinging op de Europese markt niet belemmert, en de overname dus goedgekeurd.
Belgische Mededingingsautoriteit seponeert het onderzoek naar de overname van Ceres’ artisanale bakkerijactiviteiten door Dossche Mills
Op 25 juli 2025 heeft de Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) haar besluit gepubliceerd inzake de voorgenomen overname van Ceres’ artisanale bakkerijactiviteiten door Dossche Mills. Beide bedrijven zijn in België gevestigd en zijn met name actief in de productie van meel en meel bijproducten. Dossche Mills heeft naast haar activiteiten in België ook vestigingen in Duitsland en in Nederland.
De beoogde concentratie bleef onder de aanmeldingsdrempels, echter heeft de BMA een onderzoek gestart op grond van artikel 101 VWEU en de Towercast rechtspraak. De BMA spreekt van “ernstige aanwijzingen voor een mogelijke beperking van de mededinging” aangezien het een concentratie tussen de twee grootste producenten van zacht tarwemeel voor artisanale bakkerijen in België betrof. Vanwege het grote marktaandeel na de concentratie, het beperkte concurrentievermogen van overige concurrenten, de beperkte koopkracht van artisanale klanten en de onwaarschijnlijke toetreding van andere marktspelers, voorzag de BMA in haar voorlopige conclusie ernstige negatieve effecten van de beoogde concentratie. Daarnaast zou de overname deel uitmaken van een strategie van opeenvolgende overnames, ook wel “kralen rijgen”, door Dossche Mills.
Na de voorlopige conclusies hebben partijen van de transactie afgezien. Dit is aanleiding geweest voor de BMA om het onderzoek te seponeren. Dossche Mills en de BMA zouden sindsdien een dialoog hebben om een balans te zoeken tussen de behoefte aan rechtszekerheid voor Dossche Mills bij toekomstige overnames en het mandaat van de BMA om de mededinging te beschermen.
Overig
Buitenlandse Subsidies Verordening (FSR)
Commissie opent diepgaand onderzoek naar buitenlandse subsidies in overname van Covestro door ADNOC
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft op 28 juli 2025 een diepgaand onderzoek geopend naar de overname van Covestro door Abu Dhabi National Oil Company PJSC (“ADNOC”). ADNOC is een staatsonderneming gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten (“UAE”) en produceert voornamelijk olie en gas. Covestro is een producent van chemische producten. De buitenlandse subsidies waar sprake van zou zijn betreffen onder andere een onbeperkte garantie van de UAE en verhoogde investeringen van ADNOC in Covestro. Op basis van haar voorlopige onderzoek heeft de Commissie aanwijzingen dat ADNOC door de subsidies een hoger bod kon doen voor de overname van Covestro dan onder normale marktomstandigheden. Daarnaast zijn er mogelijk risico’s voor de mededinging op de interne markt. Het onderzoek van de Commissie zal zich dan ook op deze punten richten. De Commissie heeft 90 werkdagen, d.w.z. tot 2 december 2025, om een besluit te nemen.
Commissie start evaluatie van de FSR
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft op 12 augustus 2025 een publieke consultatie geopend om de implementatie van Verordening 2022/2560 van 14 december 2022 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt kunnen verstoren (“FSR”) te evalueren. De evaluatie ziet op de toepassing van de FSR, ambtshalve onderzoek door de Commissie, meldingsdrempels en in zijn algemeenheid de complexiteit van de regels en kosten waar bedrijven mee geconfronteerd worden door de FSR.
Reageren is mogelijk tot 18 november 2025.
Contact
Heeft u vragen over een van de besproken onderwerpen of wilt u weten wat de ontwikkelingen betekenen voor uw organisatie? Neem dan gerust contact op met ons team.