Aangescherpt beoordelingskader 13b Opiumwet: de ontwikkelingen in 2022

 22 december 2022 | Blog

Het afgelopen jaar is een aangescherpt beoordelingskader gaan gelden voor besluiten ter uitoefening van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet. De rechterlijke toetsing van deze besluiten is daardoor een stuk onzekerder geworden. Deze besluiten moeten daarom anders worden voorbereid. In dit blog nemen wij je mee door de laatste ontwikkelingen. Hierbij komen de volgende aspecten aan bod:

  • De gevolgen van de uitspraak over het evenredigheidsbeginsel;
  • Gewijzigd beoordelingskader handelshoeveelheid;
  • Tijdsverloop dient voortaan in de besluitvorming te worden betrokken.

Na de bespreking van deze onderwerpen zullen wij aan de hand van een analyse van de jurisprudentie over het jaar 2022 duidelijk maken op welke aspecten burgemeesters bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet voortaan extra moeten letten. Dit zodat de kans het grootst is dat deze besluiten stand houden bij de bestuursrechter.

De gevolgen van de uitspraak over het evenredigheidsbeginsel

Het jaar 2022 ging van start met de langverwachte uitspraak van 2 februari 2022 van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het evenredigheidsbeginsel (ECLI:NL:RVS:2022:285 - blog). Daaruit volgde dat de bestuursrechter bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel voortaan onderscheid maakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Uit een analyse van de eerste uitspraken na 2 februari 2022 concludeerden wij dat het niet zo is dat niet alle besluiten sneuvelen. Dat gold ook voor besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet (blog). Op 23 februari 2022 gaf de Afdeling een standaardoverweging voor de evenredigheid van woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet (ECLI:NL:RVS:2022:553, r.o. 6 t/m 6.3).

Gewijzigd beoordelingskader noodzaak sluiting

Doorgaans gold bij een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet dat een burgemeester bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs (0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs) in beginsel mag aannemen dat er sprake is van handel (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:738 - blog). Het was dan aan de overtreder om het tegendeel aannemelijk te maken. Dat bleek altijd een flinke opgave te zijn, waarbij appellanten veelal aan het kortste eind trokken.

Uit een reeks uitspraken van 6 juli 2022 volgt een aangescherpt beoordelingskader over de vraag wanneer de burgemeester mag aannemen dat vanuit een woning in drugs gehandeld wordt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1911). Uit het nieuwe beoordelingskader voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van sluitingen volgt kortgezegd dat handel kan worden aangenomen wanneer sprake is van:

  1. feitelijke handel vanuit de woning;
  2. ‘loop’ naar de woning;
  3. overlastmeldingen die wijzen op handel vanuit de woning en/of;
  4. attributen zijn aangetroffen die kunnen wijzen op drugshandel.

Doet een van die bijkomende omstandigheden zich niet voor dan is de kans groot dat het besluit geen stand houdt, omdat er dan geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

Tijdsverloop

Ook deed de Afdeling onlangs uitspraak over de vraag in hoeverre tijdsverloop bij besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet voortaan een rol speelt. Sindsdien dient als er meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan het verloop van tijd (tussen bijvoorbeeld het besluit en de feitelijke uitvoering daarvan) in de besluitvorming te worden betrokken (ECLI:NL:RVS:2021:2756).

Aandachtspunten

Wij hebben een analyse gemaakt van de Afdelingsuitspraken waaruit volgt op welke aspecten je – sinds het aangescherpt beoordelingskader uit 2022 – bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet moet letten. Hieruit trokken wij de volgende lessen:

  • Hoe groter de hoeveelheden aangetroffen drugs, hoe groter de kans dat een sluiting standhoudt. De logica zal er waarschijnlijk in liggen dat het bij het aantreffen van een kilo cocaïne wel erg lastig is om aan te tonen dat deze enkel voor jou bestemd is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1969 en ECLI:NL:RVS:2022:2544).
  • Hoe langer de sluiting, hoe sneller je de kans loopt dat het besluit de eindstreep niet haalt op de evenredigheid (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:335; ECLI:NL:RVS:2022:2544). Sluitingen voor onbepaalde tijd worden in zijn algemeenheid niet toelaatbaar geacht (ECLI:NL:RVS:2022:2544).
  • De hoeveelheid aangetroffen drugs dient te worden afgezet tegen de duur van de sluiting. Bij kleinere hoeveelheden drugs en een sluiting van bijvoorbeeld 12 maanden, kun je eigenlijk per definitie op een vernietiging rekenen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:335; ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1910).
  • Bij de sluiting van panden, niet-zijnde woningen, worden langere sluitingsperiodes (van bijvoorbeeld 24 maanden) toelaatbaar geacht (ECLI:NL:RVS:2022:2614; ECLI:NL:RVS:2022:1910).
  • De vondst van grote hoeveelheden drugs in combinatie met aanwijzingen die duiden op handel halen nagenoeg altijd de eindstreep (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:2614; ECLI:NL:RVS:2022:553).
  • Beleidsregels spelen in mindere mate een rol. Zelfs als in beleidsregels voor een bepaalde situatie een specifieke sluitingsduur is opgenomen, dient bij de individuele besluitvorming voor de specifieke situatie opnieuw een afweging te volgen (ECLI:NL:RVS:2022:2544).

Het afgelopen jaar is een aangescherpt beoordelingskader gaan gelden voor besluiten ter uitoefening van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet. De rechterlijke toetsing van deze besluiten is daardoor een stuk onzekerder geworden. Deze besluiten moeten daarom anders worden voorbereid. In dit blog nemen wij je mee door de laatste ontwikkelingen. Hierbij komen de volgende aspecten aan bod:

  • De gevolgen van de uitspraak over het evenredigheidsbeginsel;
  • Gewijzigd beoordelingskader handelshoeveelheid;
  • Tijdsverloop dient voortaan in de besluitvorming te worden betrokken.

Na de bespreking van deze onderwerpen zullen wij aan de hand van een analyse van de jurisprudentie over het jaar 2022 duidelijk maken op welke aspecten burgemeesters bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet voortaan extra moeten letten. Dit zodat de kans het grootst is dat deze besluiten stand houden bij de bestuursrechter.

De gevolgen van de uitspraak over het evenredigheidsbeginsel

Het jaar 2022 ging van start met de langverwachte uitspraak van 2 februari 2022 van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het evenredigheidsbeginsel (ECLI:NL:RVS:2022:285 - blog). Daaruit volgde dat de bestuursrechter bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel voortaan onderscheid maakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Uit een analyse van de eerste uitspraken na 2 februari 2022 concludeerden wij dat het niet zo is dat niet alle besluiten sneuvelen. Dat gold ook voor besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet (blog). Op 23 februari 2022 gaf de Afdeling een standaardoverweging voor de evenredigheid van woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet (ECLI:NL:RVS:2022:553, r.o. 6 t/m 6.3).

Gewijzigd beoordelingskader noodzaak sluiting

Doorgaans gold bij een sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet dat een burgemeester bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs (0,5 gram harddrugs of 5 gram softdrugs) in beginsel mag aannemen dat er sprake is van handel (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2018:738 - blog). Het was dan aan de overtreder om het tegendeel aannemelijk te maken. Dat bleek altijd een flinke opgave te zijn, waarbij appellanten veelal aan het kortste eind trokken.

Uit een reeks uitspraken van 6 juli 2022 volgt een aangescherpt beoordelingskader over de vraag wanneer de burgemeester mag aannemen dat vanuit een woning in drugs gehandeld wordt (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1911). Uit het nieuwe beoordelingskader voor de beoordeling van de noodzakelijkheid van sluitingen volgt kortgezegd dat handel kan worden aangenomen wanneer sprake is van:

  1. feitelijke handel vanuit de woning;
  2. ‘loop’ naar de woning;
  3. overlastmeldingen die wijzen op handel vanuit de woning en/of;
  4. attributen zijn aangetroffen die kunnen wijzen op drugshandel.

Doet een van die bijkomende omstandigheden zich niet voor dan is de kans groot dat het besluit geen stand houdt, omdat er dan geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.

Tijdsverloop

Ook deed de Afdeling onlangs uitspraak over de vraag in hoeverre tijdsverloop bij besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet voortaan een rol speelt. Sindsdien dient als er meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan het verloop van tijd (tussen bijvoorbeeld het besluit en de feitelijke uitvoering daarvan) in de besluitvorming te worden betrokken (ECLI:NL:RVS:2021:2756).

Aandachtspunten

Wij hebben een analyse gemaakt van de Afdelingsuitspraken waaruit volgt op welke aspecten je – sinds het aangescherpt beoordelingskader uit 2022 – bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet moet letten. Hieruit trokken wij de volgende lessen:

  • Hoe groter de hoeveelheden aangetroffen drugs, hoe groter de kans dat een sluiting standhoudt. De logica zal er waarschijnlijk in liggen dat het bij het aantreffen van een kilo cocaïne wel erg lastig is om aan te tonen dat deze enkel voor jou bestemd is (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1969 en ECLI:NL:RVS:2022:2544).
  • Hoe langer de sluiting, hoe sneller je de kans loopt dat het besluit de eindstreep niet haalt op de evenredigheid (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:335; ECLI:NL:RVS:2022:2544). Sluitingen voor onbepaalde tijd worden in zijn algemeenheid niet toelaatbaar geacht (ECLI:NL:RVS:2022:2544).
  • De hoeveelheid aangetroffen drugs dient te worden afgezet tegen de duur van de sluiting. Bij kleinere hoeveelheden drugs en een sluiting van bijvoorbeeld 12 maanden, kun je eigenlijk per definitie op een vernietiging rekenen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:335; ECLI:NL:RVS:2022:1913 en ECLI:NL:RVS:2022:1910).
  • Bij de sluiting van panden, niet-zijnde woningen, worden langere sluitingsperiodes (van bijvoorbeeld 24 maanden) toelaatbaar geacht (ECLI:NL:RVS:2022:2614; ECLI:NL:RVS:2022:1910).
  • De vondst van grote hoeveelheden drugs in combinatie met aanwijzingen die duiden op handel halen nagenoeg altijd de eindstreep (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:2614; ECLI:NL:RVS:2022:553).
  • Beleidsregels spelen in mindere mate een rol. Zelfs als in beleidsregels voor een bepaalde situatie een specifieke sluitingsduur is opgenomen, dient bij de individuele besluitvorming voor de specifieke situatie opnieuw een afweging te volgen (ECLI:NL:RVS:2022:2544).