Actualiteiten overheidsprivaatrecht – september en oktober 2019

7 november 2019 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Deze maand onder andere het opt-insysteem voor de bezorging van reclamedrukwerk, de civielrechtelijke verlenging van een bestuursrechtelijke termijn en de aansprakelijkheid voor het nalaten om een uitwerkingsplan vast te stellen.

  1. Het onrechtmatig lastigvallen van ambtenaren

Een arrest van het Hof Amsterdam gaat over onrechtmatige uitlatingen jegens een burgemeester en ambtenaren. De agressieve, bedreigende, beledigende en kwetsende uitlatingen waren gedurende 6,5 jaar gedaan per telefoon, e-mail en Facebook. In dit geval was het proportioneel om geboden op te leggen tot het staken van dit onrechtmatige gedrag, gelet op het belang van de ambtenaren tot bescherming van hun eer, goede naam en persoonlijke levenssfeer. Wel moeten de geboden worden beperkt in de tijd omdat appellant niet permanent onder dreiging van dwangsommen gebukt mag gaan. Op dit arrest sluit deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland mooi aan. De voorzieningenrechter oordeelde in die uitspraak dat de aankondiging om ambtenaren op hun privéadres of op hun werk in bijzijn van een filmploeg te bezoeken voor het uitreiken van een award voor o.a. de meest corrupte ambtenaar als dreigend onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Er wordt daarom een verbod opgelegd om contact op te nemen met bepaalde ambtenaren van de Belastingdienst voor een periode van één jaar. Om te waarborgen dat dit verbod ook wordt nageleefd, wordt niet (zoals gevorderd) lijfsdwang opgelegd maar een dwangsom.

  1. Inspectie moet ruimere termijn bieden voor reactie op concept-verslagen

De Inspectie SZW heeft de naleving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs bij Tempo-Team onderzocht. De Inspectie heeft daarover concept-verslagen opgesteld, waarop Tempo-Team binnen tien werkdagen vanaf 24 juni 2019 diende te reageren. Tempo-Team meent dat deze termijn te kort is, waarop de Inspectie bereid was om de termijn te verlengen tot 19 juli 2019. Dat is nog steeds te kort volgens Tempo-Team. De voorzieningenrechter gaat daar in mee. Van belang is dat (1) Tempo-Team om beperkte verlenging van de reactietermijn heeft verzocht (t/m 9 augustus 2019), (2) deze verlenging noodzakelijk is vanwege de vakantie van de advocaat, de omvang en de complexiteit van de materie, (3) de Inspectie de concept-verslagen pas eind juni – kort voor de zomervakantieperiode – heeft verstrekt, en (4) de gestelde belangen van de FNV en betrokken werknemers met de beperkte verlenging niet op onevenredige wijze worden geschaad.

  1. Ontruiming woonwagenstandplaatsen (grotendeels) afgewezen

In een vonnis van de Rechtbank Rotterdam wordt een aantal vorderingen tot ontruiming van standplaatsen voor woonwagens (grotendeels) afgewezen. Hoewel het gebruik van de standplaatsen door de betrokken personen zonder recht of titel plaatsvond, omdat een huur- of gebruiksovereenkomst ontbrak, oordeelde de rechtbank dat ontruiming misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Hieraan ligt volgens de rechtbank ten grondslag dat het huidige – feitelijk – uitsterfbeleid van de gemeente met betrekking tot woonwagenstandplaatsen in strijd is met het EVRM en niet in lijn is met het beleid van de Minister zoals dat kenbaar is gemaakt in de brief van de Minister van 12 juli 2018. Het had dan ook op de weg van de gemeente gelegen om de bewuste standplaatsen in gebruik te geven aan enkele van de betrokken personen, gelet op de aanspraak die zij (onvoldoende weersproken) reeds langere tijd maakten op een standplaats binnen de gemeente.

  1. Rechtsgeldige opzegging huurovereenkomst wegens herontwikkeling van stadshart

De Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat de gemeente Lelystad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar verhuurde bedrijfsruimte dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Zij heeft de met de huurder gesloten huurovereenkomst rechtsgeldig opgezegd. Volgens de rechtbank is in dat kader onder meer voldoende aannemelijk dat het gehuurde (waarin huurder een snackbar exploiteert) onderdeel uitmaakt van de herontwikkeling van het stadshart en nodig is om de bewuste herontwikkeling te realiseren. De huurovereenkomst kon daarom worden beëindigd. Wel is de gemeente aan de huurder een schadeloosstelling verschuldigd over de band van artikel 7:309 BW.

  1. Opt-insysteem reclamefolders niet onrechtmatig

Het opt-insysteem met betrekking tot de bezorging van ongeadresseerd reclamedrukwerk, dat de gemeente Amsterdam heeft ingevoerd, is volgens het Hof Amsterdam niet onrechtmatig. Het hof stelt vast dat reclamedrukwerk als afval moet worden aangemerkt, althans dat door beperking van de verspreiding daarvan voorkomen wordt dat afval ontstaat. In de Afvalstoffenverordening kunnen regels worden opgenomen die betrekking hebben op het voorkomen dan wel het verminderen van afval. De grondslag hiervoor kan worden gevonden in de Wet milieubeheer en de Gemeentewet. Volgens het hof is het opt-insysteem niet in strijd met het subsidiariteitsvereiste, met artikel 1 EP noch met het motiverings-, vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel. De gemeente heeft de belangen van de branche onder ogen gezien en in voldoende mate meegewogen. De branche kan ook geen aanspraak maken op nadeelcompensatie in verband met de invoering van het opt-insysteem.

  1. Aansprakelijkheid wegens niet tijdig beslissen

Een arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden bevat een goed voorbeeld van de aansprakelijkheid van gemeenten voor het overschrijden van een beslistermijn. In dit geval was sprake van een forse overschrijding, nu het college pas op 9 september 2013 had beslist op een aanvraag uit 2010. De gemeente stelde dat deze termijnoverschrijding in redelijkheid aanvaardbaar was, omdat de reden voor de vertraging met name was dat de gemeente zorgvuldigheid wilde betrachten jegens omwonenden en appellant. Het hof oordeelt anders. Appellant had namelijk keer op keer aangedrongen op besluitvorming, ook als die negatief zou uitvallen. Hierbij heeft appellant kenbaar gemaakt dat omvangrijke financiële belangen op het spel stonden. Op grond van deze bijkomende omstandigheden oordeelt het hof dat de gemeente onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld.

  1. Wegbeheerdersaansprakelijkheid – oneffenheid in wegdek

In een beschikking van de Rechtbank Den Haag wordt geen aansprakelijkheid voor een valpartij aangenomen. De band van de rollator van verzoekster was vast komen te zitten in een gat van 2,5 cm diepte in het wegdek naast een afwateringsrooster. Hierbij is van belang dat het CROW een hoogteverschil van minder dan 3 cm niet per definitie problematisch vindt. Bij de inrichting van de weg behoefde de gemeente er bovendien geen rekening mee te houden dat weggebruikers het rooster van de zijkant (haaks op de looprichting) met hulpmiddelen zouden passeren. De weg ter plaatse was dus niet gebrekkig.

  1. Geen aansprakelijkheid voor nalaten uitwerkingsplan vast te stellen

Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat een gemeente niet aansprakelijk is wegens het nalaten om een woonbestemming uit te werken. De gemeente had – in strijd met een wettelijke verplichting daartoe – geen uitwerkingsplan vastgesteld, omdat de behoefte aan woningbouw was komen te vervallen. Het hof oordeelt dat de ontwikkelaar door dit stilzitten niet is benadeeld, omdat niet is gebleken dat de mogelijkheden tot exploitatie van het perceel hierdoor zijn belemmerd. Dat sprake is geweest van verboden die de ontwikkelaar op enig moment hebben gehinderd bij de exploitatie van haar eigendom, is het hof niet gebleken. Toen duidelijk werd dat er geen woningbouw zou komen op haar perceel, diende de ontwikkelaar zelf te bedenken hoe zij haar perceel rendabel zou kunnen exploiteren. Voor zover het vigerende bestemmingsplan haar daarbij hinderde, stonden haar voldoende wettelijke mogelijkheden (die het hof opsomt) ten dienste om daar wat aan te doen.

  1. Redelijke termijn, verzuim, ingebrekestelling en eerdere aanmaningen

In niet het eerste interessante arrest dat door Fraanje over dit onderwerp is ‘veroorzaakt’ (zie het arrest ‘Fraanje/Götte’), laat de Hoge Raad zich uit over de redelijkheid van een termijn die bij ingebrekestelling is gegund. Om van een ingebrekestelling als bedoeld in art. 6:82 lid 1 BW (die het intreden van verzuim tot gevolg heeft) te kunnen spreken, moet de schuldenaar immers in gebreke zijn gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming is gesteld. De functie van een ingebrekestelling is niet het ‘creëren van verzuim’; de essentie is dat de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming krijgt en (dus) wordt bepaald tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is (zie dit arrest). De termijn die de schuldenaar moet worden gegund, hangt – hoe kan het ook anders –af van de omstandigheden. Zo’n omstandigheid is bijvoorbeeld de tijd die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden; zo zal hij over het algemeen niet mogen wachten met het treffen voor voorbereidingen totdat hij wordt aangemaand. Ook is van belang of de schuldenaar al eerder een termijn is gesteld om (alsnog) na te komen. 

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Sophie Groeneveld, Menno Hendriks, Ron de Martines, Keesjan Meijering, Emma van der Ploeg en Stefan van de Sande. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven