Advocaat-Generaal Rantos neemt conclusies over de verhouding tussen topsport en het mededingingsrecht in zaken ISU en European Super League

 17 januari 2023 | Blog

Advocaat-Generaal Rantos bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU” of “Hof”) heeft zijn conclusies genomen in twee zaken die betrekking hebben op regels die zijn vastgesteld door internationale sportfederaties. Met het nemen van een conclusie adviseert een advocaat-generaal het Hof over hoe op de zaak dient te worden beslist; het Hof is echter niet gehouden een conclusie van een advocaat-generaal te volgen.

De conclusies, die op dezelfde dag zijn genomen, hebben beide betrekking op door sportfederaties vastgestelde regels op grond waarvan voorafgaande toestemming vereist is om een onafhankelijke – concurrerende – sportcompetitie op te starten en/of daaraan deel te nemen. In beide zaken werden sancties verbonden aan het zonder toestemming opstarten van en deelnemen aan dergelijke sportcompetities door sportclubs en individuele atleten.

Waarom zijn deze zaken juridisch interessant?

Naast de ruchtbaarheid die door de (nationale en internationale) media aan beide zaken is gegeven, zijn de zaken ook juridisch interessant. In zijn conclusies gaat de advocaat-generaal namelijk in op de vraag welke maatstaf dient te worden aangelegd om vast te stellen of de aard van bepaalde afspraken of besluiten van ondernemingsverenigingen strekt tot het beperken van de mededinging op de markt. Daarnaast schetst de advocaat-generaal wat de relevante toets is om te beoordelen of een maatregel die wordt vastgesteld door een organisatie met regelgevende bevoegdheden, zoals sportbonden en sportfederaties (die tevens economisch actief zijn), kan worden beschouwd als een noodzakelijke nevenrestrictie en daarmee kan worden uitgezonderd van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU.

In de conclusie in de zaak International Skating Union (“ISU”) gaat de advocaat-generaal in op een eerder arrest van het Gerecht van de Europese Unie (“het Gerecht”) waartegen een hogere voorziening bij het Hof van Justitie is ingesteld. Dit arrest volgde op een besluit van de Europese Commissie (“Commissie”) waarin de Commissie constateerde dat de regels van de ISU naar hun strekking en aard een verboden beperking van de mededinging opleverden op de markt voor wedstrijden voor ‘hardrijden op de schaats’. De Commissie besloot actie te ondernemen na klachten van Mark Tuitert en Niels Kerstholt, twee Nederlandse (voormalige) professionele schaatsers. De advocaat-generaal is van mening dat het Gerecht niet zonder meer tot de conclusie mocht komen dat de regels van de ISU naar hun strekking en aard mededingingsbeperkend zijn. Daarnaast geeft de advocaat-generaal aan dat het bij de mededingingsrechtelijke analyse van regelgevende bevoegdheden van sportfederaties van belang is om na te gaan of de regels een legitiem doel dienen, inherent zijn aan deze doelstelling en tevens proportioneel zijn. De advocaat-generaal adviseert het HvJEU daarom om het arrest van het Gerecht te vernietigen, en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beoordeling.

In de zaak European Super League adviseert de advocaat-generaal over de beantwoording van prejudiciële vragen die zijn gesteld door de Spaanse rechter naar aanleiding van een geschil tussen de FIFA en UEFA, enerzijds, en de initiatiefnemers van de zogenaamde ‘European Super League’, anderzijds. De European Super League is een initiatief van enkele Europese topvoetbalclubs die een aparte competitie wilden organiseren waaraan een vast aantal topclubs zou deelnemen. Op grond van de FIFA- en UEFA-regels zou het organiseren van een dergelijke competitie zonder toestemming van de FIFA en/of UEFA leiden tot uitsluiting van de deelnemende clubs en spelers van FIFA- en UEFA-competities die worden georganiseerd, zoals de Champions League en Europa League. Op basis van hetzelfde juridische kader als in de hierboven genoemde ISU zaak adviseert de advocaat-generaal dat regels omtrent voorafgaande toestemming voor het opzetten van rivaliserende competities, en het daaraan verbinden van sancties niet naar hun aard en strekking mededingingsbeperkend zijn.

Ook sancties die zouden worden opgelegd aan de spelers van de initiatief-nemende voetbalclubs, lijken volgens de advocaat-generaal niet naar hun aard en strekking mededingingsbeperkend. De advocaat-generaal concludeert echter dat deze sancties de proportionaliteitstoets niet doorstaan: eventuele sancties die worden opgelegd aan spelers zijn disproportioneel. Een belangrijk gegeven daarbij is dat spelers geen partij zijn bij de beslissing van een club om een rivaliserende competitie op te zetten, en van die beslissing dus ook niet de nadelen mogen ondervinden. De advocaat-generaal weegt tevens mee dat nationale teams ook geraakt zouden worden door de uitsluiting van spelers (van deelname aan FIFA- en UEFA-competities), terwijl nationale voetbalbonden niet betrokken hoeven te zijn bij beslissingen van topclubs omtrent de opzet van de European Super League. Enkele nationale voetbalbonden zijn juist fel gekant tegen de plannen van de topclubs. 

Nadruk belang van het Europese sportmodel

Opvallend aan het oordeel van de advocaat-generaal in, met name, European Super League is de nadruk die de advocaat-generaal legt op het belang van artikel 165 VWEU bij de (mededingingsrechtelijke) beoordeling van de legitimiteit van door sportfederaties vastgestelde regels. Artikel 165 VWEU bepaalt dat de Europese Unie bijdraagt aan de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, waarbij rekening dient te worden gehouden met de specifieke kenmerken van ‘haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie’. Kenmerkend aan de wijze waarop sport traditioneel in Europa is georganiseerd, is haar piramidestructuur waarbij de amateursport en de professionele sport door dezelfde organisatie worden beheerd en de winsten die aan de top van de piramide worden verdiend aan topsport vanuit het oogpunt van financiële solidariteit en ontwikkeling van de sport mede terugvloeien naar de amateursport.

Hoewel de advocaat-generaal tevens benadrukt dat sportfederaties zoals UEFA, FIFA en ISU zich bij het uitoefenen van hun regelgevende en toezichthoudende bevoegdheid op transparante en non-discriminatoire criteria dienen te baseren, lijkt de advocaat-generaal daarmee een duidelijke opening te hebben gegeven voor het Hof en nationale rechters om mede vanuit het oogpunt van bescherming en instandhouding van het Europese sportmodel te oordelen dat sportfederaties regels mogen vaststellen die ertoe leiden dat sportclubs en individuele atleten enkel met toestemming van deze sportfederatie galternatieve wedstrijden mogen organiseren. En aan die regels mogen – proportionele - sancties worden verbonden als blijkt dat deze regels niet worden nageleefd. Het is nu aan het HvJEU om knopen te gaan doorhakken op dit onderwerp.

Advocaat-Generaal Rantos bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU” of “Hof”) heeft zijn conclusies genomen in twee zaken die betrekking hebben op regels die zijn vastgesteld door internationale sportfederaties. Met het nemen van een conclusie adviseert een advocaat-generaal het Hof over hoe op de zaak dient te worden beslist; het Hof is echter niet gehouden een conclusie van een advocaat-generaal te volgen.

De conclusies, die op dezelfde dag zijn genomen, hebben beide betrekking op door sportfederaties vastgestelde regels op grond waarvan voorafgaande toestemming vereist is om een onafhankelijke – concurrerende – sportcompetitie op te starten en/of daaraan deel te nemen. In beide zaken werden sancties verbonden aan het zonder toestemming opstarten van en deelnemen aan dergelijke sportcompetities door sportclubs en individuele atleten.

Waarom zijn deze zaken juridisch interessant?

Naast de ruchtbaarheid die door de (nationale en internationale) media aan beide zaken is gegeven, zijn de zaken ook juridisch interessant. In zijn conclusies gaat de advocaat-generaal namelijk in op de vraag welke maatstaf dient te worden aangelegd om vast te stellen of de aard van bepaalde afspraken of besluiten van ondernemingsverenigingen strekt tot het beperken van de mededinging op de markt. Daarnaast schetst de advocaat-generaal wat de relevante toets is om te beoordelen of een maatregel die wordt vastgesteld door een organisatie met regelgevende bevoegdheden, zoals sportbonden en sportfederaties (die tevens economisch actief zijn), kan worden beschouwd als een noodzakelijke nevenrestrictie en daarmee kan worden uitgezonderd van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU.

In de conclusie in de zaak International Skating Union (“ISU”) gaat de advocaat-generaal in op een eerder arrest van het Gerecht van de Europese Unie (“het Gerecht”) waartegen een hogere voorziening bij het Hof van Justitie is ingesteld. Dit arrest volgde op een besluit van de Europese Commissie (“Commissie”) waarin de Commissie constateerde dat de regels van de ISU naar hun strekking en aard een verboden beperking van de mededinging opleverden op de markt voor wedstrijden voor ‘hardrijden op de schaats’. De Commissie besloot actie te ondernemen na klachten van Mark Tuitert en Niels Kerstholt, twee Nederlandse (voormalige) professionele schaatsers. De advocaat-generaal is van mening dat het Gerecht niet zonder meer tot de conclusie mocht komen dat de regels van de ISU naar hun strekking en aard mededingingsbeperkend zijn. Daarnaast geeft de advocaat-generaal aan dat het bij de mededingingsrechtelijke analyse van regelgevende bevoegdheden van sportfederaties van belang is om na te gaan of de regels een legitiem doel dienen, inherent zijn aan deze doelstelling en tevens proportioneel zijn. De advocaat-generaal adviseert het HvJEU daarom om het arrest van het Gerecht te vernietigen, en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een nieuwe beoordeling.

In de zaak European Super League adviseert de advocaat-generaal over de beantwoording van prejudiciële vragen die zijn gesteld door de Spaanse rechter naar aanleiding van een geschil tussen de FIFA en UEFA, enerzijds, en de initiatiefnemers van de zogenaamde ‘European Super League’, anderzijds. De European Super League is een initiatief van enkele Europese topvoetbalclubs die een aparte competitie wilden organiseren waaraan een vast aantal topclubs zou deelnemen. Op grond van de FIFA- en UEFA-regels zou het organiseren van een dergelijke competitie zonder toestemming van de FIFA en/of UEFA leiden tot uitsluiting van de deelnemende clubs en spelers van FIFA- en UEFA-competities die worden georganiseerd, zoals de Champions League en Europa League. Op basis van hetzelfde juridische kader als in de hierboven genoemde ISU zaak adviseert de advocaat-generaal dat regels omtrent voorafgaande toestemming voor het opzetten van rivaliserende competities, en het daaraan verbinden van sancties niet naar hun aard en strekking mededingingsbeperkend zijn.

Ook sancties die zouden worden opgelegd aan de spelers van de initiatief-nemende voetbalclubs, lijken volgens de advocaat-generaal niet naar hun aard en strekking mededingingsbeperkend. De advocaat-generaal concludeert echter dat deze sancties de proportionaliteitstoets niet doorstaan: eventuele sancties die worden opgelegd aan spelers zijn disproportioneel. Een belangrijk gegeven daarbij is dat spelers geen partij zijn bij de beslissing van een club om een rivaliserende competitie op te zetten, en van die beslissing dus ook niet de nadelen mogen ondervinden. De advocaat-generaal weegt tevens mee dat nationale teams ook geraakt zouden worden door de uitsluiting van spelers (van deelname aan FIFA- en UEFA-competities), terwijl nationale voetbalbonden niet betrokken hoeven te zijn bij beslissingen van topclubs omtrent de opzet van de European Super League. Enkele nationale voetbalbonden zijn juist fel gekant tegen de plannen van de topclubs. 

Nadruk belang van het Europese sportmodel

Opvallend aan het oordeel van de advocaat-generaal in, met name, European Super League is de nadruk die de advocaat-generaal legt op het belang van artikel 165 VWEU bij de (mededingingsrechtelijke) beoordeling van de legitimiteit van door sportfederaties vastgestelde regels. Artikel 165 VWEU bepaalt dat de Europese Unie bijdraagt aan de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, waarbij rekening dient te worden gehouden met de specifieke kenmerken van ‘haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie’. Kenmerkend aan de wijze waarop sport traditioneel in Europa is georganiseerd, is haar piramidestructuur waarbij de amateursport en de professionele sport door dezelfde organisatie worden beheerd en de winsten die aan de top van de piramide worden verdiend aan topsport vanuit het oogpunt van financiële solidariteit en ontwikkeling van de sport mede terugvloeien naar de amateursport.

Hoewel de advocaat-generaal tevens benadrukt dat sportfederaties zoals UEFA, FIFA en ISU zich bij het uitoefenen van hun regelgevende en toezichthoudende bevoegdheid op transparante en non-discriminatoire criteria dienen te baseren, lijkt de advocaat-generaal daarmee een duidelijke opening te hebben gegeven voor het Hof en nationale rechters om mede vanuit het oogpunt van bescherming en instandhouding van het Europese sportmodel te oordelen dat sportfederaties regels mogen vaststellen die ertoe leiden dat sportclubs en individuele atleten enkel met toestemming van deze sportfederatie galternatieve wedstrijden mogen organiseren. En aan die regels mogen – proportionele - sancties worden verbonden als blijkt dat deze regels niet worden nageleefd. Het is nu aan het HvJEU om knopen te gaan doorhakken op dit onderwerp.