‘Follow the money’: privaatrechtelijke aansprakelijkheid na voortzetting van economische activiteiten van een kartellist

 2 april 2019 | Blog

In de publiekrechtelijke handhaving van het (EU-)mededingingsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een moederonderneming die in het bezit is van het gehele of nagenoeg het gehele kapitaal van haar dochteronderneming in beginsel aansprakelijk is voor kartelgedragingen van die dochter. Dit houdt in dat een moeder beboet kan worden voor mededingingsovertredingen die de dochter in de praktijk heeft begaan.

Nu de civielrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht aan een sterke opkomst bezig is in Europa, komt de vraag op of een vergelijkbaar uitgangspunt ook geldt in civielrechtelijke geschillen die draaien om een schadevergoedingsverplichting aan de kant van de kartelovertreders ten opzichte van gedupeerden. Dragen moederondernemingen of opvolgende ondernemingen ook hier aansprakelijkheid voor gedragingen van hun dochters/voorgangers, of moet je hier een scheiding aanbrengen?

De hoogste EU-rechter heeft zich half maart over deze vraag uitgelaten in dit arrest. Het Hof van Justitie volgt afzwaaiend Advocaat-Generaal Nils Wahl in zijn Conclusie dat het beginsel van economische continuïteit tevens dient te worden toegepast in de privaatrechtelijke handhaving van het EU-mededingingsrecht (zie over deze Conclusie ook dit blog van Tom Binder).

Belang voor de rechtspraktijk
Het arrest van het EU Hof van Justitie heeft belangrijke implicaties voor de (Nederlandse) rechtspraktijk, omdat zij van grote invloed kan zijn op de privaatrechtelijke verhaalsmogelijkheden van kartelschade. Zowel kartelslachtoffers (i.e. ondernemingen en/of consumenten) als (bedrijfsopvolgers van) daders krijgen hier direct mee te maken.

Fins asfaltkartel
Wat was er aan de hand in de Finse zaak die tot het verdict van het Hof van Justitie heeft geleid? In 2009 heeft de hoogste bestuursrechter van Finland zeven ondernemingen beboet wegens schending van het kartelverbod (het huidige artikel 101 VWEU). De ondernemingen hadden verboden prijsafspraken gemaakt op de asfaltmarkt. Onder hen waren drie moedervennootschappen van de oorspronkelijke kartellisten, die de economische activiteiten van hun inmiddels vrijwillig ontbonden dochters hadden voortgezet.

De gedragingen van de dochters werden aan de moedervennootschappen toegerekend op grond van het beginsel van economische continuïteit (de situatie waarin bijvoorbeeld een nieuw opgerichte onderneming feitelijk dezelfde onderneming is en dus aansprakelijk kan worden gehouden).

De Finse gemeente Vantaa had meerdere overeenkomsten voor de levering van asfalt gesloten met een van de kartellisten en zag nu haar kans schoon om de door haar ten gevolge van het kartel geleden schade terug te vorderen in een privaatrechtelijke schadevergoedingsprocedure. De drie moedervennootschappen betogen in die procedure dat zij naar Fins recht niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de schade die Vantaa heeft geleden door toedoen van hun dochters. De Finse rechter vroeg via een zogenaamde prejudiciële vraagstellingsprocedure om nadere uitleg van het EU Hof van Justitie.

Overwegingen van het EU Hof van Justitie
Het Hof van Justitie overweegt dat de volle werking van artikel 101 VWEU, en met name het nuttige effect van het daarin neergelegde kartelverbod, wordt gewaarborgd door het recht van eenieder om vergoeding te vorderen van de schade die hem door schending van deze bepaling is berokkend.

Volgens het Hof maken vorderingen tot vergoeding van schade wegens schending van de EU-mededingingsregels een integrerend deel uit van het handhavingsstelsel van die regels. Indien ondernemingen die aansprakelijk zijn voor de kartelschade die is veroorzaakt doordat deze regels zijn geschonden, aan hun aansprakelijkheid zouden kunnen ontsnappen door eenvoudigweg hun identiteit te veranderen (bijvoorbeeld door middel van herstructureringen, overdrachten dan wel andere juridische of organisatorische wijzigingen), zou afbreuk worden gedaan aan de met het handhavingsstelsel nagestreefde doelstelling en aan het nuttig effect van die regels.

Het Hof van Justitie concludeert dan ook dat aan het ondernemingsbegrip geen andere betekenis kan toekomen in de privaatrechtelijke handhaving dan in de publiekrechtelijke handhaving van het Europese mededingingsrecht, zodat het beginsel van economische continuïteit ook toepassing vindt in een civielrechtelijke schadevergoedingsprocedure.

Betekenis van het arrest
"Follow the money", zo lijkt het devies. Wanneer de economische activiteiten van een ontbonden kartellist door een ander worden voortgezet, en voor zover beide entiteiten daarmee in economisch opzicht identiek zijn, behoort die ander tevens de privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor eerdere inbreuken te dragen.

Zelfs wanneer het nationaal recht een vordering jegens een ontbonden rechtspersoon toelaat (zoals in de onderhavige zaak het geval bleek), acht het Hof van Justitie toepassing van het beginsel van economische continuïteit van belang. Immers in de woorden van A-G Nils Wahl "one cannot pick the pockets of a naked man".

Tot slot: gevolgen voor de rechtspraktijk
Het arrest van het Hof van Justitie heeft belangrijke implicaties voor de (Nederlandse) rechtspraktijk. Voor ondernemingen en consumenten die schade ondervinden van kartelafspraken, kan de uitspraak in bepaalde situaties extra verhaalsmogelijkheden bieden, namelijk bij ondernemingen die de bedrijfsactiviteiten van een vroegere inbreukmaker hebben voortgezet. Voor bedrijfsopvolgers die de economische activiteiten van een (voormalig) kartellist voortzetten, zet het arrest de deur naar privaatrechtelijke aansprakelijkheden in dit verband open. 

In de publiekrechtelijke handhaving van het (EU-)mededingingsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een moederonderneming die in het bezit is van het gehele of nagenoeg het gehele kapitaal van haar dochteronderneming in beginsel aansprakelijk is voor kartelgedragingen van die dochter. Dit houdt in dat een moeder beboet kan worden voor mededingingsovertredingen die de dochter in de praktijk heeft begaan.

Nu de civielrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht aan een sterke opkomst bezig is in Europa, komt de vraag op of een vergelijkbaar uitgangspunt ook geldt in civielrechtelijke geschillen die draaien om een schadevergoedingsverplichting aan de kant van de kartelovertreders ten opzichte van gedupeerden. Dragen moederondernemingen of opvolgende ondernemingen ook hier aansprakelijkheid voor gedragingen van hun dochters/voorgangers, of moet je hier een scheiding aanbrengen?

De hoogste EU-rechter heeft zich half maart over deze vraag uitgelaten in dit arrest. Het Hof van Justitie volgt afzwaaiend Advocaat-Generaal Nils Wahl in zijn Conclusie dat het beginsel van economische continuïteit tevens dient te worden toegepast in de privaatrechtelijke handhaving van het EU-mededingingsrecht (zie over deze Conclusie ook dit blog van Tom Binder).

Belang voor de rechtspraktijk
Het arrest van het EU Hof van Justitie heeft belangrijke implicaties voor de (Nederlandse) rechtspraktijk, omdat zij van grote invloed kan zijn op de privaatrechtelijke verhaalsmogelijkheden van kartelschade. Zowel kartelslachtoffers (i.e. ondernemingen en/of consumenten) als (bedrijfsopvolgers van) daders krijgen hier direct mee te maken.

Fins asfaltkartel
Wat was er aan de hand in de Finse zaak die tot het verdict van het Hof van Justitie heeft geleid? In 2009 heeft de hoogste bestuursrechter van Finland zeven ondernemingen beboet wegens schending van het kartelverbod (het huidige artikel 101 VWEU). De ondernemingen hadden verboden prijsafspraken gemaakt op de asfaltmarkt. Onder hen waren drie moedervennootschappen van de oorspronkelijke kartellisten, die de economische activiteiten van hun inmiddels vrijwillig ontbonden dochters hadden voortgezet.

De gedragingen van de dochters werden aan de moedervennootschappen toegerekend op grond van het beginsel van economische continuïteit (de situatie waarin bijvoorbeeld een nieuw opgerichte onderneming feitelijk dezelfde onderneming is en dus aansprakelijk kan worden gehouden).

De Finse gemeente Vantaa had meerdere overeenkomsten voor de levering van asfalt gesloten met een van de kartellisten en zag nu haar kans schoon om de door haar ten gevolge van het kartel geleden schade terug te vorderen in een privaatrechtelijke schadevergoedingsprocedure. De drie moedervennootschappen betogen in die procedure dat zij naar Fins recht niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de schade die Vantaa heeft geleden door toedoen van hun dochters. De Finse rechter vroeg via een zogenaamde prejudiciële vraagstellingsprocedure om nadere uitleg van het EU Hof van Justitie.

Overwegingen van het EU Hof van Justitie
Het Hof van Justitie overweegt dat de volle werking van artikel 101 VWEU, en met name het nuttige effect van het daarin neergelegde kartelverbod, wordt gewaarborgd door het recht van eenieder om vergoeding te vorderen van de schade die hem door schending van deze bepaling is berokkend.

Volgens het Hof maken vorderingen tot vergoeding van schade wegens schending van de EU-mededingingsregels een integrerend deel uit van het handhavingsstelsel van die regels. Indien ondernemingen die aansprakelijk zijn voor de kartelschade die is veroorzaakt doordat deze regels zijn geschonden, aan hun aansprakelijkheid zouden kunnen ontsnappen door eenvoudigweg hun identiteit te veranderen (bijvoorbeeld door middel van herstructureringen, overdrachten dan wel andere juridische of organisatorische wijzigingen), zou afbreuk worden gedaan aan de met het handhavingsstelsel nagestreefde doelstelling en aan het nuttig effect van die regels.

Het Hof van Justitie concludeert dan ook dat aan het ondernemingsbegrip geen andere betekenis kan toekomen in de privaatrechtelijke handhaving dan in de publiekrechtelijke handhaving van het Europese mededingingsrecht, zodat het beginsel van economische continuïteit ook toepassing vindt in een civielrechtelijke schadevergoedingsprocedure.

Betekenis van het arrest
"Follow the money", zo lijkt het devies. Wanneer de economische activiteiten van een ontbonden kartellist door een ander worden voortgezet, en voor zover beide entiteiten daarmee in economisch opzicht identiek zijn, behoort die ander tevens de privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor eerdere inbreuken te dragen.

Zelfs wanneer het nationaal recht een vordering jegens een ontbonden rechtspersoon toelaat (zoals in de onderhavige zaak het geval bleek), acht het Hof van Justitie toepassing van het beginsel van economische continuïteit van belang. Immers in de woorden van A-G Nils Wahl "one cannot pick the pockets of a naked man".

Tot slot: gevolgen voor de rechtspraktijk
Het arrest van het Hof van Justitie heeft belangrijke implicaties voor de (Nederlandse) rechtspraktijk. Voor ondernemingen en consumenten die schade ondervinden van kartelafspraken, kan de uitspraak in bepaalde situaties extra verhaalsmogelijkheden bieden, namelijk bij ondernemingen die de bedrijfsactiviteiten van een vroegere inbreukmaker hebben voortgezet. Voor bedrijfsopvolgers die de economische activiteiten van een (voormalig) kartellist voortzetten, zet het arrest de deur naar privaatrechtelijke aansprakelijkheden in dit verband open.