Geen aangewezen bouwplan (zoals bijvoorbeeld een zonnepark) maar wel een anterieure overeenkomst; kan dat? Afdeling bestuursrechtspraak zegt ja!

2 oktober 2019 | Blog
 
Bij duurzaamheidsprojecten zoals zonneparken rijst vaak de vraag: is het toegestaan een anterieure overeenkomst te sluiten? In een eerdere bijdrage wees ik erop dat de bevoegdheid om een anterieure overeenkomst te sluiten los staat van de bevoegdheid om een exploitatieplan op te stellen. Ook als er geen bevoegdheid bestaat tot het opstellen van een exploitatieplan, is het sluiten van een anterieure overeenkomst toegestaan.
 
In deze uitspraak - waarin het ging om het bestemmen van een recreatiewoning tot woning - wordt dit bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling constateert dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro zodat er geen bevoegdheid bestaat om een exploitatieplan op te stellen. Vervolgens overweegt de Afdeling het volgende: "Het systeem van de Wro verzet zich er niet tegen dat ook zonder aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro een overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van de Wro wordt aangegaan."

In dit geval had de overeenkomst betrekking op een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling. Aan de formele voorwaarde voor het vragen daarvan was voldaan. Er was namelijk een structuurvisie waarop de bijdrage berustte. Verder was ook voldaan aan het vereiste van een ruimtelijke en functionele samenhang (de materiele voorwaarde). De Afdeling overweegt daarover dat de bijdrage dient ter compensatie van het verlies aan recreatiemogelijkheden en zal dienen om een bijdrage te leveren aan voorzieningen die dat verlies moet compenseren.

De Afdeling overweegt meer in het bijzonder over de ruimtelijke grondslag voor het vragen van de bijdrage: "De raad heeft zich (…) in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het behoud van de recreatiebestemming ook in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarmee wordt het belang gediend dat de raad hecht aan het op peil blijven van de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente en is het verlies van recreatiewoningen als een planologisch nadeel te beschouwen, een nadeel dat de raad kan aanvaarden mits daartegenover een vereveningsbijdrage wordt gesteld. (…)".

Over de samenhang overweegt de Afdeling verder het volgende: "Gelet op de structuurvisie bestaan de uit de vereveningsbijdragen te bekostigen compenserende maatregelen uit de verbetering of versteviging van het toeristisch-recreatief product van de gemeente in functioneel, kwalitatief en/of economisch opzicht. In de structuurvisie zijn (…) concrete maatregelen vermeld. Weliswaar staan een of meer van die maatregelen in een iets verwijderd verband van het planologisch nadeel, maar de vereiste samenhang is in dit geval nog aanwezig. Al met al is het oogmerk van de gevraagde vereveningsbijdrage om zeker te stellen dat een woonbestemming voor de recreatiewoning van [appellant sub 1] wordt gecompenseerd door het realiseren van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit elders in de gemeente. Naar het oordeel van de Afdeling ligt daarom een ruimtelijk motief aan het beleid ten grondslag."

Les voor de praktijk; er kan veel maar niet alles!

  1. Artikel 6.24 biedt een zelfstandige grondslag voor het aangaan van een anterieure overeenkomst.
  2. Dit betekent dat als er geen mogelijkheid bestaat om een exploitatieplan te maken, die niet uitsluit dat men wel een anterieure overeenkomst sluit.
  3. Voorwaarde voor het sluiten van een anterieure overeenkomst is dat voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 6.24, het moet gaan om een bijdrage aan de grondexploitatie en/of een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling.
  4. Voor dat laatste – de bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling - is een structuurvisie vereist waarin de ruimtelijke en functionele samenhang tussen de aantasting en de noodzaak tot het vragen van een bijdrage is beschreven.
  5. Een noodzaak voor een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling ontbreekt indien de aangetaste activiteit vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet meer te handhaven is en dus 'sowieso' in aanmerking komt om wegbestemd te worden.

Uit het voorgaande blijkt dat er veel kan maar niet alles. Als er geen ruimtelijke samenhang bestaat, is het vragen van een bijdrage niet mogelijk. Wat daaronder – ruimtelijke samenhang -  wel en niet is verstaan, dient bezien te worden vanuit de sleutel 'van een goede ruimtelijke ordening'. Dit is een ruim begrip, maar niet onbegrensd. Partijen die een bijdrage willen vragen of daarmee geconfronteerd worden dienen zich – onder huidig recht - dus steeds de vraag te stellen: heeft dit nog iets met ruimtelijke ordening te maken? Onder de werking van de omgevingswet zal – zoals het nu lijkt – in een AMvB geregeld worden voor welke activiteiten wel en waar geen bijdrage voor gevraagd kan worden op basis van (thans nog) artikel 6.24 Wro. Dit maakt het systeem (mogelijk) minder flexibel, maar het dient wel de rechtszekerheid. 

Juridisch advies of meer informatie?

Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Egbert de Groot.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven