Gemeenten en de aanleg en exploitatie van warmtenetten - Een gids door het huidige warmte-doolhof

 3 maart 2020 | Blog

In een artikel in het Tijdschrift voor Bouwrecht gaan Keesjan Meijering en Jamaal Mohuddy in op de publiek- en privaatrechtelijke (on)mogelijkheden van gemeenten bij de aanleg en exploitatie van warmtenetten. Anders gezegd: wat mogen gemeenten op dit gebied wel en niet. Daarbij bespreken zij de Warmtewet, het Bouwbesluit 2012 / het warmteplan, de (on)mogelijkheden voor gemeenten om in contracten afspraken te maken over de aanleg en exploitatie van warmtenetten en de Gaswet. Uiteindelijk concluderen zij dat de wet met name bepaalt wat een gemeente niet mag. Om vast te stellen wat wel mag, zullen gemeenten dus moeten nagaan of iets door de wet wordt verboden.

En voor dat laatste is de Warmtewet, ondanks dat dit vooral een wet is die (klein)verbruikers beschermt, heel belangrijk. In art. 39 lid 1 Warmtewet staat namelijk een verbod voor gemeente(rade)n om productie en levering van warmte in het belang van de energievoorziening aan regels te binden. In lid 2 staat echter dat dit verbod gemeentelijke bevoegdheden bij de aanleg, herstel, uitbreiding of vernieuwing van warmtenetten niet aantast. Dit blinkt niet uit in helderheid. Wat nu wel en niet mag, is ook niet heel duidelijk. Het lijkt erop dat het een gemeenteraad in elk geval niet bij verordening regels mag stellen die zijn gericht op de bescherming van (klein)verbruikers en/of de wijze waarop leveranciers en producenten de ruimte invullen die zij hebben om aan hun Warmtewet-verplichtingen te voldoen. Daar gaan de Warmtewet en de toezichthouder (ACM) over, niet gemeente(rade)n.

Het Bouwbesluit 2012 voorziet daarnaast in een aansluitplicht voor bouwwerken met een of meer verblijfsgebieden (zoals woningen) op een warmtenet (art. 6.10 lid 3). Vereist is wel dat het bouwwerk wordt gerealiseerd in een gebied waarvoor de gemeenteraad een warmteplan heeft vastgesteld (en het geplande aantal aansluiting nog niet is bereikt, de plantermijn van tien jaar nog niet is verstreken en aan de afstands- of kosteneis wordt voldaan). Een warmteplan is echter niet zaligmakend: vaststelling geeft geen garantie dat alles in het aangewezen gebied ook echt wordt aangesloten. Op de aansluitplicht bestaan namelijk uitzonderingen; zo zijn particuliere opdrachtgevers (inclusief CPO’s) uitgezonderd van de aansluitplicht (art. 1.12a) en hoeft niet te worden aangesloten als sprake is van een ‘gelijkwaardig alternatief’ (art. 1.3 lid 3) wat bijvoorbeeld WKO’s of individuele oplossingen als (lucht)warmtepompen kunnen zijn.

Contractueel hebben gemeenten over het algemeen ruime mogelijkheden. Die mogelijkheden worden ten aanzien van warmtenetten echter beperkt door de Woningwet. Op grond van art. 122 Woningwet kunnen gemeenten namelijk geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht verrichten (zoals het sluiten van overeenkomsten) ten aanzien van onderwerpen waarin bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 is voorzien. Het lijkt erop dat contractuele bedingen over het aansluiten op een warmtenet daardoor niet houdbaar zijn (dat wordt immers door het Bouwbesluit 2012 geregeld, zie hiervoor). De wetgever heeft het publiekrechtelijk kader over warmtenetten op dat punt verheven boven het maken van contractuele afspraken.

Ten slotte gaan Jamaal en Keesjan in op het gasaansluitverbod voor nieuwe woningen (art. 10 lid 7 onder a Gaswet) en de mogelijkheden als op korte termijn een warmtenet wordt aangelegd. Dit kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een college met een zogenaamde gebiedsaanwijzing ontheffing verlenen van het gasaansluitverbod als er binnen vijf jaar een warmtenet in een gebied komt, waarmee het aantal kleinverbruikersaansluitingen op het gas dus toeneemt. Aan de andere kant kan een college het aantal kleinverbruikersaansluitingen in een gebied waar een warmtenet komt te liggen ‘bevriezen’ c.q. voorkomen dat er meer aansluitingen bij komen (art. 10 lid 7 onder b Gaswet). Het is aan het college om te bepalen wat voor een bepaald gebied de voorkeur verdient.

In een artikel in het Tijdschrift voor Bouwrecht gaan Keesjan Meijering en Jamaal Mohuddy in op de publiek- en privaatrechtelijke (on)mogelijkheden van gemeenten bij de aanleg en exploitatie van warmtenetten. Anders gezegd: wat mogen gemeenten op dit gebied wel en niet. Daarbij bespreken zij de Warmtewet, het Bouwbesluit 2012 / het warmteplan, de (on)mogelijkheden voor gemeenten om in contracten afspraken te maken over de aanleg en exploitatie van warmtenetten en de Gaswet. Uiteindelijk concluderen zij dat de wet met name bepaalt wat een gemeente niet mag. Om vast te stellen wat wel mag, zullen gemeenten dus moeten nagaan of iets door de wet wordt verboden.

En voor dat laatste is de Warmtewet, ondanks dat dit vooral een wet is die (klein)verbruikers beschermt, heel belangrijk. In art. 39 lid 1 Warmtewet staat namelijk een verbod voor gemeente(rade)n om productie en levering van warmte in het belang van de energievoorziening aan regels te binden. In lid 2 staat echter dat dit verbod gemeentelijke bevoegdheden bij de aanleg, herstel, uitbreiding of vernieuwing van warmtenetten niet aantast. Dit blinkt niet uit in helderheid. Wat nu wel en niet mag, is ook niet heel duidelijk. Het lijkt erop dat het een gemeenteraad in elk geval niet bij verordening regels mag stellen die zijn gericht op de bescherming van (klein)verbruikers en/of de wijze waarop leveranciers en producenten de ruimte invullen die zij hebben om aan hun Warmtewet-verplichtingen te voldoen. Daar gaan de Warmtewet en de toezichthouder (ACM) over, niet gemeente(rade)n.

Het Bouwbesluit 2012 voorziet daarnaast in een aansluitplicht voor bouwwerken met een of meer verblijfsgebieden (zoals woningen) op een warmtenet (art. 6.10 lid 3). Vereist is wel dat het bouwwerk wordt gerealiseerd in een gebied waarvoor de gemeenteraad een warmteplan heeft vastgesteld (en het geplande aantal aansluiting nog niet is bereikt, de plantermijn van tien jaar nog niet is verstreken en aan de afstands- of kosteneis wordt voldaan). Een warmteplan is echter niet zaligmakend: vaststelling geeft geen garantie dat alles in het aangewezen gebied ook echt wordt aangesloten. Op de aansluitplicht bestaan namelijk uitzonderingen; zo zijn particuliere opdrachtgevers (inclusief CPO’s) uitgezonderd van de aansluitplicht (art. 1.12a) en hoeft niet te worden aangesloten als sprake is van een ‘gelijkwaardig alternatief’ (art. 1.3 lid 3) wat bijvoorbeeld WKO’s of individuele oplossingen als (lucht)warmtepompen kunnen zijn.

Contractueel hebben gemeenten over het algemeen ruime mogelijkheden. Die mogelijkheden worden ten aanzien van warmtenetten echter beperkt door de Woningwet. Op grond van art. 122 Woningwet kunnen gemeenten namelijk geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht verrichten (zoals het sluiten van overeenkomsten) ten aanzien van onderwerpen waarin bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 is voorzien. Het lijkt erop dat contractuele bedingen over het aansluiten op een warmtenet daardoor niet houdbaar zijn (dat wordt immers door het Bouwbesluit 2012 geregeld, zie hiervoor). De wetgever heeft het publiekrechtelijk kader over warmtenetten op dat punt verheven boven het maken van contractuele afspraken.

Ten slotte gaan Jamaal en Keesjan in op het gasaansluitverbod voor nieuwe woningen (art. 10 lid 7 onder a Gaswet) en de mogelijkheden als op korte termijn een warmtenet wordt aangelegd. Dit kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een college met een zogenaamde gebiedsaanwijzing ontheffing verlenen van het gasaansluitverbod als er binnen vijf jaar een warmtenet in een gebied komt, waarmee het aantal kleinverbruikersaansluitingen op het gas dus toeneemt. Aan de andere kant kan een college het aantal kleinverbruikersaansluitingen in een gebied waar een warmtenet komt te liggen ‘bevriezen’ c.q. voorkomen dat er meer aansluitingen bij komen (art. 10 lid 7 onder b Gaswet). Het is aan het college om te bepalen wat voor een bepaald gebied de voorkeur verdient.

Gerelateerde expertises