Nederlandse trustdienstverlening nog verder beperkt

 12 januari 2023 | Blog

Nadat de inwerkingtreding van de Spoedwet in juli 2022 al een verbod werd ingevoerd op het leveren van trustdiensten aan cliënten uit Rusland en Wit-Rusland[1][2], heeft de Eerste Kamer op 6 december 2022 het wetsvoorstel Wet integriteitsmaatregelen trustkantoren (de “Wet”) als hamerstuk aangenomen. [3]

De Wet voert, kortgezegd, een verbod in op het aanbieden van zogenaamde doorstroomvennootschappen. Daarnaast wordt het verbod op trustdienstverlening aan cliënten op basis van het land van herkomst uitgebreid. Deze Wet bewerkstelligt een verbod op het leveren van trustdiensten aan cliënten in zogenaamde derde-hoogrisicolanden en aan landen die op de EU-lijst staan van non-coöperatieve landen voor belastingdoeleinden. In deze Insight wordt de Wet op hoofdlijnen besproken.

Achtergrond en doel van de Wet

De memorie van toelichting bij de Wet (de “MvT”) schetst dat trustdienstverlening gepaard gaat met hoge integriteitsrisico’s nu er diensten worden geleverd aan internationale structuren die vaak complex en ondoorzichtig zijn. Daarnaast is de trustdienstverlening vaak fiscaal gedreven. Dit brengt, aldus de MvT, een hoog risico op betrokkenheid bij financieel economische criminaliteit met zich mee. De Wet maakt onderdeel uit van maatregelen die de wetgever heeft ingevoerd of nog beoogt in te voeren in zijn aanpak tegen witwassen, anti-terrorisme financiering, belastingontduiking en belastingontwijking.[4]

Inhoud Wet

De Wet bestaat uit vier artikelen. In artikel I zijn de wijzigingen opgenomen van de Wet toezicht trustkantoren 2018 (de “Wtt”). Artikel II bevat de wijzigingen van de Wet op de economische delicten (de “Wed”). Artikel III bevat een overgangstermijn. Tot slot bepaalt artikel IV op welk moment de Wet in werking treedt.

Wijziging van de Wtt

A. Verval begrip doorstroomvennootschap’

Artikel 1 van de (huidige) Wtt bepaalt dat een doorstroomvennootschap een rechtspersoon of vennootschap is die tot dezelfde groep behoort als degene die gebruik maakt van deze rechtspersoon of vennootschap voor het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel c. van de begripsomschrijving van trustdienst. De MvT merkt hierover op dat het gaat om rechtspersonen of vennootschappen die behoren tot de groep van het trustkantoor, die gebruikt worden om gelden “doorheen te laten stromen” voor fiscale doeleinden. Als voorbeelden van deze gelden worden dividenden en royalty’s genoemd.[5]

In artikel 1 van de Wtt wordt eveneens een omschrijving gegeven van het begrip ‘trustdienst’. Daaronder valt, op grond van onderdeel c. van het begrip ‘trustdienst’, het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een doorstroomvennootschap.

Artikel I onderdeel A van de Wet bepaalt dat zowel het begrip ‘doorstroomvennootschap’ als onderdeel c. van het begrip ‘trustdienst’ komt te vervallen.

B. Algeheel verbod op optreden als doorstroomvennootschap

Het vervallen van het begrip ‘doorstroomvennootschap’ heeft te maken met het door de Wet geïntroduceerde artikel 3a Wtt. Lid 1 van dit artikel verbiedt iedereen met zetel in Nederland om beroeps- of bedrijfsmatig gebruik te maken van doorstroomvennootschappen ten behoeve van een cliënt. Het aanbieden van doorstroomvennootschappen wordt in het kader van de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking niet langer wenselijk geacht.

Vrijstelling van algeheel verbod
De Wet wijzigt echter ook het bestaande artikel 5 lid 1 Wtt in die zin dat het mogelijk zal zijn om geheel of gedeeltelijk een vrijstelling van het verbod van 3a lid 1 Wtt te verkrijgen. In de MvT wordt, als voorbeeld van een vorm van dienstverlening die voor een vrijstelling in aanmerking zou kunnen komen, een stichting administratiekantoor genoemd. Daarbij wordt opgemerkt dat dergelijke dienstverlening de geschetste risico’s die aanleiding zijn voor het verbod, niet kent. [6]

Wijziging van de Wet op de economische delicten
Na inwerkingtreding van de Wet zal handelen in strijd met artikel 3a Wtt strafbaar zijn gesteld in de Wed.

C. Verbod op dienstverlening bij betrokkenheid bepaalde landen

Met de inwerkingtreding van de Spoedwet Trustkantoren in juli 2022, werd artikel 23a Wtt ingevoerd. Het artikel bevat in lid 1 onderdeel a. en b. het verbod om trustdiensten aan cliënten in Rusland en Wit-Rusland te leveren. Door toevoeging van onderdeel c. en d. breidt de Wet dit verbod uit tot staten die, kortgezegd:

  1. op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn zijn aangewezen als staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme, zogenaamde derde-hoogrisico landen; en
  2. door de Raad van Europese Unie zijn aangewezen als jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.

Derde-hoogrisicolanden
Als derde-hoogrisicolanden worden landen beschouwd die in hun nationale wetgeving ter voorkoming van witwassen en anti-terrorisme financiering strategische tekortkomingen vertonen. Hierdoor vormen zij een aanzienlijke bedreiging voor het financieel stelsel van de Europese Unie. De reden voor de invoering van het verbod is dat wanneer bij de trustdienstverlening gebruikte complexe structuren derde-hoogrisicolanden betrokken zijn, dit gezien wordt als een opeenstapeling van integriteitsrisico’s en daarmee onverantwoord.[7] Voorbeelden van landen die momenteel als derde-hoogrisicolanden zijn aangewezen, zijn Afghanistan, Iran en Noord-Korea.[8]

Non-coöperatieve landen op belastinggebied
Zoals eerder werd opgemerkt is trustdienstverlening vaak fiscaal gedreven. Van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich terdege bewust zijn van het risico dat trustdiensten worden gebruikt voor belastingontduiking of belastingontwijking. Het verbod op trustdienstverlening aan cliënten, doelvennootschappen, uiteindelijk belanghebbenden van cliënten en uiteindelijk belanghebbenden van doelvennootschappen[9] die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in landen die op de lijst van non-coöperatieve landen op belastinggebied staan, wordt ingevoerd omdat structuren waar deze landen bij betrokken zijn tot een cumulatie van fiscale integriteitsrisico’s leiden.[10] Op de lijst die door de Raad van Europese Unie laatstelijk op 4 oktober 2022 werd vastgesteld, staan landen als de Bahama's, Panama en Samoa.[11]

Volledigheidshalve merken wij op dat beide lijsten dynamische lijsten zijn. Van tijd tot tijd worden landen toegevoegd of van de lijsten verwijderd.

Uitzondering op verbod artikel 23a Wtt: Sanctiewetgeving
Lid 2 van artikel 23a Wtt bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is voor zover op de cliënt, de doelvennootschap, de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap de Sanctiewet 1977 van toepassing is. Het gevolg daarvan is dat de tegoeden van de getroffen (rechts-) personen bevroren zijn. Het ontvangen van betalingen voor trustdienstverlening is gedurende de periode dat de sancties van toepassing zijn op grond van een ontheffing mogelijk. De achtergrond van deze uitzondering is dat in geval van beëindiging van de cliëntrelatie met gesanctioneerde partijen, bevroren tegoeden mogelijk terugvloeien aan die gesanctioneerde partijen. Dit zou in strijd zijn met sanctieregelgeving. Het doel van de wetgever is om de cliëntrelatie in stand te houden zolang partijen gesanctioneerd (en hun goederen bevroren) zijn. Artikel 23a lid 2 Wtt bepaalt daarom verder dat vanaf het moment dat de sancties opgeheven zijn, het trustkantoor alsnog binnen drie maanden aan lid 1 dient te voldoen en dus alsnog afscheid dient te nemen van de cliënt.

Uitzondering op verbod artikel 23a Wtt: Unieburgers
Een tweede uitzondering op het verbod van lid 1 is neergelegd in lid 3 van artikel 23a Wtt. Lid 3 bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de cliënt of uiteindelijk belanghebbende een natuurlijk persoon is die de nationaliteit bezit van:

  1. een lidstaat van de EU;
  2. van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
  3. Zwitserland; of
  4. die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor een van deze staten.

Overgangstermijn nieuwe toegevoegde landen
De Wet voegt aan artikel 23a Wtt een nieuw lid 4 toe. Hierin is bepaald dat een trustkantoor binnen drie maanden aan artikel 23a lid 1 Wtt dient te voldoen, gerekend vanaf het moment waarop een land is toegevoegd aan de lijst met derde-hoogrisicolanden of de lijst met non-coöperatieve landen op belastinggebied.

Overgangstermijn

Na inwerkingtreding van de verboden die zijn neergelegd in artikel 3a en 23a lid 1 onderdeel c. en d. Wtt, hebben trustkantoren zes maanden de tijd hieraan te voldoen. Met andere woorden, vanaf het moment van inwerkingtreding dienen trustkantoren de activiteiten te staken die onder de verboden vallen en hebben zij zes maanden de tijd om de zakelijke relatie te beëindigen.[12]

Inwerkingtreding

De Wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen van de Wet verschillend kan worden vastgesteld. Naar onze huidige verwachting zal de wet op 1 juli 2023 in werking treden.[13]

 

[1] Voor meer informatie verwijzen wij graag naar onze eerdere Insight over dit onderwerp,

[2] Spoedwet Trustkantoren, Staatsblad 2022, 303.

[3] Wetsvoorstel – Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met maatregelen om trustdienstverlening in gevallen met hoge integriteitsrisico’s te verbieden. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 2.

[4] Memorie van Toelichting – Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met maatregelen om trustdienstverlening in gevallen met hoge integriteitsrisico’s te verbieden. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 3, blz. 1.

[5] Memorie van Toelichting, blz. 2.

[6] Memorie van Toelichting, blz. 3.

[7] Memorie van Toelichting, blz. 3.

[8] EUR-Lex - 02016R1675-20220313 - EN - EUR-Lex (europa.eu).

[9] De begrippen cliënten, doelvennootschappen en uiteindelijke belanghebbenden zoals omschreven in artikel 1 Wtt.

[10] Memorie van Toelichting, blz. 4.

[11] EU list of non-cooperative jurisdictions for tax purposes - Consilium (europa.eu).

[12] Memorie van Toelichting, blz. 10 en 11.

[13] Nota naar aanleiding van het verslag. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 6, blz. 26

Nadat de inwerkingtreding van de Spoedwet in juli 2022 al een verbod werd ingevoerd op het leveren van trustdiensten aan cliënten uit Rusland en Wit-Rusland[1][2], heeft de Eerste Kamer op 6 december 2022 het wetsvoorstel Wet integriteitsmaatregelen trustkantoren (de “Wet”) als hamerstuk aangenomen. [3]

De Wet voert, kortgezegd, een verbod in op het aanbieden van zogenaamde doorstroomvennootschappen. Daarnaast wordt het verbod op trustdienstverlening aan cliënten op basis van het land van herkomst uitgebreid. Deze Wet bewerkstelligt een verbod op het leveren van trustdiensten aan cliënten in zogenaamde derde-hoogrisicolanden en aan landen die op de EU-lijst staan van non-coöperatieve landen voor belastingdoeleinden. In deze Insight wordt de Wet op hoofdlijnen besproken.

Achtergrond en doel van de Wet

De memorie van toelichting bij de Wet (de “MvT”) schetst dat trustdienstverlening gepaard gaat met hoge integriteitsrisico’s nu er diensten worden geleverd aan internationale structuren die vaak complex en ondoorzichtig zijn. Daarnaast is de trustdienstverlening vaak fiscaal gedreven. Dit brengt, aldus de MvT, een hoog risico op betrokkenheid bij financieel economische criminaliteit met zich mee. De Wet maakt onderdeel uit van maatregelen die de wetgever heeft ingevoerd of nog beoogt in te voeren in zijn aanpak tegen witwassen, anti-terrorisme financiering, belastingontduiking en belastingontwijking.[4]

Inhoud Wet

De Wet bestaat uit vier artikelen. In artikel I zijn de wijzigingen opgenomen van de Wet toezicht trustkantoren 2018 (de “Wtt”). Artikel II bevat de wijzigingen van de Wet op de economische delicten (de “Wed”). Artikel III bevat een overgangstermijn. Tot slot bepaalt artikel IV op welk moment de Wet in werking treedt.

Wijziging van de Wtt

A. Verval begrip doorstroomvennootschap’

Artikel 1 van de (huidige) Wtt bepaalt dat een doorstroomvennootschap een rechtspersoon of vennootschap is die tot dezelfde groep behoort als degene die gebruik maakt van deze rechtspersoon of vennootschap voor het verlenen van de trustdienst, bedoeld in onderdeel c. van de begripsomschrijving van trustdienst. De MvT merkt hierover op dat het gaat om rechtspersonen of vennootschappen die behoren tot de groep van het trustkantoor, die gebruikt worden om gelden “doorheen te laten stromen” voor fiscale doeleinden. Als voorbeelden van deze gelden worden dividenden en royalty’s genoemd.[5]

In artikel 1 van de Wtt wordt eveneens een omschrijving gegeven van het begrip ‘trustdienst’. Daaronder valt, op grond van onderdeel c. van het begrip ‘trustdienst’, het ten behoeve van de cliënt gebruik maken van een doorstroomvennootschap.

Artikel I onderdeel A van de Wet bepaalt dat zowel het begrip ‘doorstroomvennootschap’ als onderdeel c. van het begrip ‘trustdienst’ komt te vervallen.

B. Algeheel verbod op optreden als doorstroomvennootschap

Het vervallen van het begrip ‘doorstroomvennootschap’ heeft te maken met het door de Wet geïntroduceerde artikel 3a Wtt. Lid 1 van dit artikel verbiedt iedereen met zetel in Nederland om beroeps- of bedrijfsmatig gebruik te maken van doorstroomvennootschappen ten behoeve van een cliënt. Het aanbieden van doorstroomvennootschappen wordt in het kader van de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking niet langer wenselijk geacht.

Vrijstelling van algeheel verbod
De Wet wijzigt echter ook het bestaande artikel 5 lid 1 Wtt in die zin dat het mogelijk zal zijn om geheel of gedeeltelijk een vrijstelling van het verbod van 3a lid 1 Wtt te verkrijgen. In de MvT wordt, als voorbeeld van een vorm van dienstverlening die voor een vrijstelling in aanmerking zou kunnen komen, een stichting administratiekantoor genoemd. Daarbij wordt opgemerkt dat dergelijke dienstverlening de geschetste risico’s die aanleiding zijn voor het verbod, niet kent. [6]

Wijziging van de Wet op de economische delicten
Na inwerkingtreding van de Wet zal handelen in strijd met artikel 3a Wtt strafbaar zijn gesteld in de Wed.

C. Verbod op dienstverlening bij betrokkenheid bepaalde landen

Met de inwerkingtreding van de Spoedwet Trustkantoren in juli 2022, werd artikel 23a Wtt ingevoerd. Het artikel bevat in lid 1 onderdeel a. en b. het verbod om trustdiensten aan cliënten in Rusland en Wit-Rusland te leveren. Door toevoeging van onderdeel c. en d. breidt de Wet dit verbod uit tot staten die, kortgezegd:

  1. op grond van artikel 9 van de vierde anti-witwasrichtlijn zijn aangewezen als staten met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme, zogenaamde derde-hoogrisico landen; en
  2. door de Raad van Europese Unie zijn aangewezen als jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.

Derde-hoogrisicolanden
Als derde-hoogrisicolanden worden landen beschouwd die in hun nationale wetgeving ter voorkoming van witwassen en anti-terrorisme financiering strategische tekortkomingen vertonen. Hierdoor vormen zij een aanzienlijke bedreiging voor het financieel stelsel van de Europese Unie. De reden voor de invoering van het verbod is dat wanneer bij de trustdienstverlening gebruikte complexe structuren derde-hoogrisicolanden betrokken zijn, dit gezien wordt als een opeenstapeling van integriteitsrisico’s en daarmee onverantwoord.[7] Voorbeelden van landen die momenteel als derde-hoogrisicolanden zijn aangewezen, zijn Afghanistan, Iran en Noord-Korea.[8]

Non-coöperatieve landen op belastinggebied
Zoals eerder werd opgemerkt is trustdienstverlening vaak fiscaal gedreven. Van trustkantoren wordt verwacht dat zij zich terdege bewust zijn van het risico dat trustdiensten worden gebruikt voor belastingontduiking of belastingontwijking. Het verbod op trustdienstverlening aan cliënten, doelvennootschappen, uiteindelijk belanghebbenden van cliënten en uiteindelijk belanghebbenden van doelvennootschappen[9] die woonachtig of gevestigd zijn of hun zetel hebben in landen die op de lijst van non-coöperatieve landen op belastinggebied staan, wordt ingevoerd omdat structuren waar deze landen bij betrokken zijn tot een cumulatie van fiscale integriteitsrisico’s leiden.[10] Op de lijst die door de Raad van Europese Unie laatstelijk op 4 oktober 2022 werd vastgesteld, staan landen als de Bahama's, Panama en Samoa.[11]

Volledigheidshalve merken wij op dat beide lijsten dynamische lijsten zijn. Van tijd tot tijd worden landen toegevoegd of van de lijsten verwijderd.

Uitzondering op verbod artikel 23a Wtt: Sanctiewetgeving
Lid 2 van artikel 23a Wtt bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is voor zover op de cliënt, de doelvennootschap, de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende van de doelvennootschap de Sanctiewet 1977 van toepassing is. Het gevolg daarvan is dat de tegoeden van de getroffen (rechts-) personen bevroren zijn. Het ontvangen van betalingen voor trustdienstverlening is gedurende de periode dat de sancties van toepassing zijn op grond van een ontheffing mogelijk. De achtergrond van deze uitzondering is dat in geval van beëindiging van de cliëntrelatie met gesanctioneerde partijen, bevroren tegoeden mogelijk terugvloeien aan die gesanctioneerde partijen. Dit zou in strijd zijn met sanctieregelgeving. Het doel van de wetgever is om de cliëntrelatie in stand te houden zolang partijen gesanctioneerd (en hun goederen bevroren) zijn. Artikel 23a lid 2 Wtt bepaalt daarom verder dat vanaf het moment dat de sancties opgeheven zijn, het trustkantoor alsnog binnen drie maanden aan lid 1 dient te voldoen en dus alsnog afscheid dient te nemen van de cliënt.

Uitzondering op verbod artikel 23a Wtt: Unieburgers
Een tweede uitzondering op het verbod van lid 1 is neergelegd in lid 3 van artikel 23a Wtt. Lid 3 bepaalt dat lid 1 niet van toepassing is wanneer de cliënt of uiteindelijk belanghebbende een natuurlijk persoon is die de nationaliteit bezit van:

  1. een lidstaat van de EU;
  2. van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
  3. Zwitserland; of
  4. die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor een van deze staten.

Overgangstermijn nieuwe toegevoegde landen
De Wet voegt aan artikel 23a Wtt een nieuw lid 4 toe. Hierin is bepaald dat een trustkantoor binnen drie maanden aan artikel 23a lid 1 Wtt dient te voldoen, gerekend vanaf het moment waarop een land is toegevoegd aan de lijst met derde-hoogrisicolanden of de lijst met non-coöperatieve landen op belastinggebied.

Overgangstermijn

Na inwerkingtreding van de verboden die zijn neergelegd in artikel 3a en 23a lid 1 onderdeel c. en d. Wtt, hebben trustkantoren zes maanden de tijd hieraan te voldoen. Met andere woorden, vanaf het moment van inwerkingtreding dienen trustkantoren de activiteiten te staken die onder de verboden vallen en hebben zij zes maanden de tijd om de zakelijke relatie te beëindigen.[12]

Inwerkingtreding

De Wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen van de Wet verschillend kan worden vastgesteld. Naar onze huidige verwachting zal de wet op 1 juli 2023 in werking treden.[13]

 

[1] Voor meer informatie verwijzen wij graag naar onze eerdere Insight over dit onderwerp,

[2] Spoedwet Trustkantoren, Staatsblad 2022, 303.

[3] Wetsvoorstel – Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met maatregelen om trustdienstverlening in gevallen met hoge integriteitsrisico’s te verbieden. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 2.

[4] Memorie van Toelichting – Wijziging van de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met maatregelen om trustdienstverlening in gevallen met hoge integriteitsrisico’s te verbieden. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 3, blz. 1.

[5] Memorie van Toelichting, blz. 2.

[6] Memorie van Toelichting, blz. 3.

[7] Memorie van Toelichting, blz. 3.

[8] EUR-Lex - 02016R1675-20220313 - EN - EUR-Lex (europa.eu).

[9] De begrippen cliënten, doelvennootschappen en uiteindelijke belanghebbenden zoals omschreven in artikel 1 Wtt.

[10] Memorie van Toelichting, blz. 4.

[11] EU list of non-cooperative jurisdictions for tax purposes - Consilium (europa.eu).

[12] Memorie van Toelichting, blz. 10 en 11.

[13] Nota naar aanleiding van het verslag. Kamerstukken 2021-2022, 36 102, nr. 6, blz. 26

Gerelateerde expertises