Nieuw model evenredigheidsbeginsel tast omgevingsrechtelijke besluiten niet aan

 1 juni 2022 | Blog

De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 februari 2022 Afdeling afscheid genomen van het oude model toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, Awb). Voor alle bestuursrechtelijke besluitvorming geldt voortaan een glijdende schaal van ‘vol’ naar ‘terughoudend’ (zie hierover ons blog). Welke gevolgen heeft het nieuwe model toetsing van het evenredigheidsbeginsel voor de besluitvorming in het omgevingsrecht? In dit blog praten wij u daarover bij. Uit onze analyse van omgevingsrechtelijke uitspraken van na 2 februari 2022 waarin het evenredigheidsbeginsel aan de orde komt blijkt er weinig te zijn veranderd.

Er wordt niet vaak een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel

Uit de omgevingsrechtelijke uitspraken van na 2 februari 2022 wordt duidelijk dat niet vaak wordt aangevoerd dat de besluitvorming onevenredig uitpakt. In 2 uitspraken wordt hier wel een beroep op gedaan.

Intrekking omgevingsvergunning milieu is evenredig
Een van de uitspraken is een Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022, waarin de Afdeling zich uitliet over een besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tot intrekking van een omgevingsvergunning die was verleend voor de activiteit milieu (artikel 2.1, eerste lid onder e, Wabo). De reden hiervoor was dat appellant meer dan drie jaar geen gebruik had gemaakt van de vergunning, wat een intrekkingsgrond oplevert op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo. Appellant betoogde onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022 dat het college niet in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn intrekkingsbevoegdheid. Het college had andere minder zwaardere bevoegdheden kunnen inzetten, bijvoorbeeld door appellant te verzoeken een wijzigingsvergunning aan te vragen. De Afdeling oordeelde daarentegen dat het besluit evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Ook kon appellant niet tot het indienen van een wijzigingsvergunning worden verplicht. Dat betekent dat in zoverre niet wordt toegekomen aan het antwoord op de vraag of het college in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. Wel moet de intrekking te allen tijde evenredig zijn, waarbij alle belangen moeten worden betrokken en tegen elkaar moeten worden afgewogen. Hiertoe behoort ook het financiële belang van de vergunninghouder. Maar dat belang weegt niet op tegen het milieubelang dat gediend is bij de intrekking.

Verweerder moet beter motiveren dat intrekking zwaarder weegt
In een uitspraak van 17 maart 2022 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel stond een besluit tot intrekking van een omgevingsvergunning op basis van een advies van het Landelijk Bureau Bibob centraal. Opvallend is dat de voorzieningenrechter het besluit op grond van de Wet Bibob niet toetst aan de lex specialis van het evenredigheidsbeginsel in artikel 3, vijfde lid, Awb, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vraag of het primaire besluit al dan niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dient te worden getoetst met inachtneming van de Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel afhankelijk is van een veelheid aan factoren en daarom van geval tot geval verschilt. De wet schrijft in dit concrete geval niet voor dat omgevingsvergunningen in een situatie als de onderhavige dwingendrechtelijk moeten worden ingetrokken. De keuze hiervoor is gestoeld op het Bibob-beleid. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het primaire besluit vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom het belang bij intrekking van de verleende vergunningen zwaarder moet wegen dan de belangen van verzoekster bij het kunnen voortzetten van haar bedrijfsactiviteiten en waarom verweerder niet heeft kunnen volstaat met een lichtere maatregel.

Er wordt niet altijd naar de uitspraak van 2 februari 2022 verwezen

In de uitspraken van na 2 februari 2022 waarin het evenredigheidsbeginsel aan bod komt, valt het ons op dat er niet altijd expliciet naar de Afdelingsuitspraak van de grote kamer wordt verwezen. Een voorbeeld hiervan vormt de uitspraak van 22 februari 2022 van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2022:571). Hierin draait het om de vraag of het college van B&W er al dan niet terecht toe heeft kunnen besluiten een tijdelijke afwijking van een bestemmingsplan niet toe te staan. In dit specifieke geval vindt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht of de weigering van de omgevingsvergunning evenredig is. Het besluit sneuvelt.

Tot slot

In onze analyse van uitspraken waarin omgevingsrechtelijke besluiten worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel van na 2 februari 2022 valt het ons op dat:

  • Er niet vaak wordt aangevoerd dat de besluitvorming onevenredig uitpakt.
  • In de uitspraak waar het argument wel aan bod komt, er niet altijd expliciet naar de Afdelingsuitspraak van de grote kamer wordt verwezen.

Voor omgevingsrechtelijke besluiten lijkt het evenredigheidsbeginsel tot nu toe dan ook geen grote gevolgen te hebben.

De grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 februari 2022 Afdeling afscheid genomen van het oude model toetsing aan het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4, tweede lid, Awb). Voor alle bestuursrechtelijke besluitvorming geldt voortaan een glijdende schaal van ‘vol’ naar ‘terughoudend’ (zie hierover ons blog). Welke gevolgen heeft het nieuwe model toetsing van het evenredigheidsbeginsel voor de besluitvorming in het omgevingsrecht? In dit blog praten wij u daarover bij. Uit onze analyse van omgevingsrechtelijke uitspraken van na 2 februari 2022 waarin het evenredigheidsbeginsel aan de orde komt blijkt er weinig te zijn veranderd.

Er wordt niet vaak een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel

Uit de omgevingsrechtelijke uitspraken van na 2 februari 2022 wordt duidelijk dat niet vaak wordt aangevoerd dat de besluitvorming onevenredig uitpakt. In 2 uitspraken wordt hier wel een beroep op gedaan.

Intrekking omgevingsvergunning milieu is evenredig
Een van de uitspraken is een Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022, waarin de Afdeling zich uitliet over een besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tot intrekking van een omgevingsvergunning die was verleend voor de activiteit milieu (artikel 2.1, eerste lid onder e, Wabo). De reden hiervoor was dat appellant meer dan drie jaar geen gebruik had gemaakt van de vergunning, wat een intrekkingsgrond oplevert op grond van artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo. Appellant betoogde onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022 dat het college niet in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn intrekkingsbevoegdheid. Het college had andere minder zwaardere bevoegdheden kunnen inzetten, bijvoorbeeld door appellant te verzoeken een wijzigingsvergunning aan te vragen. De Afdeling oordeelde daarentegen dat het besluit evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Ook kon appellant niet tot het indienen van een wijzigingsvergunning worden verplicht. Dat betekent dat in zoverre niet wordt toegekomen aan het antwoord op de vraag of het college in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. Wel moet de intrekking te allen tijde evenredig zijn, waarbij alle belangen moeten worden betrokken en tegen elkaar moeten worden afgewogen. Hiertoe behoort ook het financiële belang van de vergunninghouder. Maar dat belang weegt niet op tegen het milieubelang dat gediend is bij de intrekking.

Verweerder moet beter motiveren dat intrekking zwaarder weegt
In een uitspraak van 17 maart 2022 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel stond een besluit tot intrekking van een omgevingsvergunning op basis van een advies van het Landelijk Bureau Bibob centraal. Opvallend is dat de voorzieningenrechter het besluit op grond van de Wet Bibob niet toetst aan de lex specialis van het evenredigheidsbeginsel in artikel 3, vijfde lid, Awb, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de vraag of het primaire besluit al dan niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dient te worden getoetst met inachtneming van de Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel afhankelijk is van een veelheid aan factoren en daarom van geval tot geval verschilt. De wet schrijft in dit concrete geval niet voor dat omgevingsvergunningen in een situatie als de onderhavige dwingendrechtelijk moeten worden ingetrokken. De keuze hiervoor is gestoeld op het Bibob-beleid. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het primaire besluit vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom het belang bij intrekking van de verleende vergunningen zwaarder moet wegen dan de belangen van verzoekster bij het kunnen voortzetten van haar bedrijfsactiviteiten en waarom verweerder niet heeft kunnen volstaat met een lichtere maatregel.

Er wordt niet altijd naar de uitspraak van 2 februari 2022 verwezen

In de uitspraken van na 2 februari 2022 waarin het evenredigheidsbeginsel aan bod komt, valt het ons op dat er niet altijd expliciet naar de Afdelingsuitspraak van de grote kamer wordt verwezen. Een voorbeeld hiervan vormt de uitspraak van 22 februari 2022 van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2022:571). Hierin draait het om de vraag of het college van B&W er al dan niet terecht toe heeft kunnen besluiten een tijdelijke afwijking van een bestemmingsplan niet toe te staan. In dit specifieke geval vindt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht of de weigering van de omgevingsvergunning evenredig is. Het besluit sneuvelt.

Tot slot

In onze analyse van uitspraken waarin omgevingsrechtelijke besluiten worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel van na 2 februari 2022 valt het ons op dat:

  • Er niet vaak wordt aangevoerd dat de besluitvorming onevenredig uitpakt.
  • In de uitspraak waar het argument wel aan bod komt, er niet altijd expliciet naar de Afdelingsuitspraak van de grote kamer wordt verwezen.

Voor omgevingsrechtelijke besluiten lijkt het evenredigheidsbeginsel tot nu toe dan ook geen grote gevolgen te hebben.