Afgelopen maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.
Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen Dooyoo GmbH en Dooyoo UK Limited (“Dooyoo c.s.”) en Google Netherlands B.V., Google Netherlands Holdings B.V., Google LLC, Alphabet Inc. en andere Google-entiteiten (“Google c.s.”). De Europese Commissie (“Commissie”) heeft in een besluit van 27 juni 2017 vastgesteld dat Google Inc en Alphabet misbruik hebben gemaakt van hun machtspositie op dertien nationale markten voor algemene onlinezoekdiensten door haar eigen prijsvergelijksdienst (Google Shopping) gunstiger te positioneren en presenteren dan concurrerende vergelijkingsdiensten. Dooyoo c.s. stelt nu als concurrerende vergelijkingsdienst schade te hebben geleden en uiteindelijk van de markt te zijn verdrongen, en vordert schadevergoeding bij de Rechtbank Amsterdam.
In de tussenuitspraak in het incident stond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vordering tegen de niet-Nederlandse gedaagden centraal. Google c.s. betoogde dat de Nederlandse rechter hiervoor geen rechtsmacht heeft. Dooyoo c.s. beriep zich daarentegen primair op de ankergedaagderegeling, stellende dat de Nederlandse Google-entiteiten als ankergedaagde kunnen fungeren vanwege een concreet verband tussen de economische activiteiten van deze entiteiten en het voorwerp van de inbreuk. Daarnaast stelde Dooyoo c.s. dat de Nederlandse rechter ook anderszins bevoegd is omdat het schadebrengende feit zich (ook) in Nederland heeft voorgedaan.
De Rechtbank Amsterdam heeft echter besloten de beslissing over haar bevoegdheid aan te houden totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) prejudiciële vragen heeft beantwoord die door het gerechtshof Amsterdam zijn gesteld in de zaken Stroomkabels en Kartonverpakkingen. De rechtbank oordeelde dat een van de prejudiciële vragen in die zaken een situatie adresseert die voor de relevante aspecten vergelijkbaar is met de situatie in deze zaak, waardoor de antwoorden van het Hof van belang zijn voor de beoordeling van de bevoegdheid in deze zaak. De zaak is nu naar de parkeerrol verwezen in afwachting van de antwoorden van het Hof.
Het Gerecht (Negende Kamer) heeft op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak Ivo Swenters tegen de Europese Commissie (“Commissie”). In de zaak stond een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 januari 2023 tot afwijzing van een klacht van Ivo Swenters centraal. De klacht zag op de vermeende schendingen van artikel 101 VWEU door SCR-Sibelco N.V. en andere ondernemingen, en op de vermeende inbreuk op artikel 102 VWEU door Sibelco op de markt voor winning en levering van kwartszand in België. Swenters had de Commissie verzocht een onderzoek in te stellen naar deze mededingingsrechtelijke inbreuken, stellende dat de door hem in 1995 doorverkochte aandelen in LBU vanwege deze inbreuken ondergewaardeerd waren, waardoor hij schade zou hebben geleden.
De klacht werd eerder door de Commissie afgewezen op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004. Ter motivering droeg de Commissie aan dat het belang van de Unie niet groot genoeg was om een onderzoek te rechtvaardigen. Zij baseerde zich op de argumenten dat de vermeende mededingingsverstorende praktijken zich voornamelijk tot één lidstaat (België) leken te beperken, de winning en exploitatie van kwartszand onderworpen zijn aan nationale regelgeving, en de Belgische mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties zelf geschikt waren om de relevante feiten te beoordelen en de rechten van Swenters daarbij te beschermen. Bovendien wees de Commissie erop dat een nationale rechterlijke instantie de vermeende feiten reeds had onderzocht in twee procedures.
Het Gerecht verwierp het beroep van Swenters. Het oordeelde dat de Commissie aan haar motiveringsplicht had voldaan door duidelijk uiteen te zetten waarom zij van mening was dat de Belgische autoriteiten en rechterlijke instanties geschikt waren om de klacht te behandelen en dat het belang van de Europese Unie in deze zaak onvoldoende was. Het Gerecht wees er bovendien op dat de Commissie niet verplicht was een onderzoek in te stellen of het bestaan van de vermeende inbreuk vast te stellen, maar enkel de haar ter kennis gebrachte elementen nauwgezet moest onderzoeken.
Concentratietoezicht
ACM verleent vergunning voor overname DWP en Vierhouten door Foresco na eerste toepassing strategie ‘kralen rijgen’
De Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) heeft een vergunning verleend voor de overname van D.G. De With Ermelo B.V. (“DWP”) en Vierhouten Palletindustrie B.V. (“Vierhouten”) door Forseco Packaging N.V. (“Foresco”). Deze overname vond plaats in de context van een door Foresco sinds 2019 gevoerde overnamestrategie die volgens de ACM kan worden aangeduid als ‘seriële acquisities’ of ‘kralen rijgen’. Hierbij neemt een onderneming een reeks van kleinere concurrerende ondernemingen over. Het overgrote deel van de eerdere overnames heeft Foresco niet hoeven melden bij de ACM, omdat de overgenomen partijen de omzetdrempel niet haalden. Dit is de eerste keer dat de ACM bij beoordeling van een overname de strategie ‘kralen rijgen’ in haar beoordeling betrekt.
De ACM geeft aan dat ze in beginsel neutraal staan ten opzichte van een strategie van kralen rijgen. De ACM erkent dat het ‘kralen rijgen’ in sommige gevallen positieve effecten kan hebben, zoals schaalvoordelen. Daarentegen stelt de ACM ook dat dit kan leiden tot significante belemmering van de mededinging, vergelijkbaar met één grote overname, bijvoorbeeld door een economische machtspositie te creëren of te versterken. Bij de beoordeling van de voorgenomen overname van DWP-Vierhouten heeft de ACM daarom specifiek gekeken naar verschillende scenario’s waarin een dergelijke strategie tot mededingingsbezwaren zou kunnen leiden, waaronder het ontstaan of de versterking van een economische machtspositie en het in de toekomst in het leven roepen van een dergelijke machtspositie. Daarnaast kunnen in de ogen van de ACM de volgende omstandigheden ook een rol spelen i) de overnamekandidaat was zelf van plan om flink te gaan groeien, ii) de overnamekandidaat is een cruciale target voor concurrenten met groeiplannen, iii) de overnamekandidaat heeft een onevenredig grote impact op commerciële onderhandelingen of iv) de overnamekandidaat speelt een bijzondere rol in het concurrentiespel op de relevante markt (het is een maverick).
Op basis van het onderzoek concludeert de ACM dat de overname van DWP en Vierhouten door Foresco de mededinging op de markt voor de verkoop van houten pallets in Nederland niet op significante wijze zal belemmeren. Hoewel Foresco door eerdere overnames marktleider is geworden, is het huidige marktaandeel, ook na overname van DWP en Vierhouten, onder de 40 procent. De ACM ziet voldoende concurrentiedruk van andere palletverkopers en afnemersmacht om te voorkomen dat Foresco zich onafhankelijk van hen kan opstellen. Daarnaast zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen voor toekomstige overnames door Foresco in Nederland die in de beoordeling betrokken moesten worden. De ACM heeft derhalve besloten een vergunning te verlenen voor de overname.
ACM onderzoekt overname Ziemann door Brink’s zonder drempeloverschrijding concentratietoezicht
De Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) heeft op 7 maart 2025 aangekondigd een onderzoek te starten naar de overname van de Nederlandse tak van het Duitse bedrijf Ziemann door concurrent Brink’s. Beide ondernemingen zijn gespecialiseerd in het transporteren van contant geld. Gezien de omzetdrempels voor een meldingsplicht niet worden gehaald, kan de ACM niet de reguliere regels voor concentratietoezicht toepassen.
Toch heeft de ACM concurrentie zorgen. Er zijn slechts een beperkt aantal spelers op deze markt. Derhalve heeft de ACM besloten om toch op te treden althans nader onderzoek te doen. De ACM zal onderzoeken of er sprake is van een overtreding van de mededingingsregels, waaronder het verbod op het misbruik maken van een machtspositie. Deze mogelijkheid vloeit voort uit de Europese Towercast-jurisprudentie. Dit arrest van het EU Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat een niet-meldinsgsplichtige concentratie onder Europees of nationaal recht, alsnog getoetst kan worden aan artikel 102 VWEU indien er aanwijzingen zijn voor een beperking van de mededinging. Hoewel de ACM in haar publicatie niet expliciet naar het Towercast-arrest verwijst, is de aangekondigde focus op mogelijke inbreuken op het antitrustrecht in plaats van de reguliere concentratieregels een duidelijke indicatie dat de ACM haar bevoegdheid in lijn met deze jurisprudentie wenst te benutten. Het onderzoek zal zich vermoedelijk richten op de vraag of de overname zou kunnen leiden tot een (collectieve) machtspositie en of deze op de Nederlandse markt misbruikt zou kunnen worden, waardoor de mededinging wordt beperkt en de handel tussen EU-lidstaten ongunstig kan worden beïnvloed.
BMA sluit onderzoek in Meeldossier af na afzien overname Ceres door Dossche Mills
De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) heeft op 20 maart 2025 aangekondigd haar onderzoek in het zogenoemde Meeldossier af te sluiten. Het onderzoek in kwestie betrof de voorgenomen overname van de artisanale bakkerijactiviteiten van Ceres door haar concurrent Dossche Mills. Voor eerdere berichtgeving over dit onderzoek zie onze Nieuwsbrief Mededingingsrecht: Februari 2025.
Hoewel er geen meldingsplicht onder het concentratietoezicht was, opende de BMA een onderzoek vanwege ernstige aanwijzingen van een mogelijke beperking van de mededinging tussen de twee grootste meelproducenten voor artisanale bakkerijen in België. Dit onderzoek vond plaats op basis van artikel 101 VWEU en artikel IV.1 van het Wetboek van economisch recht, waarbij de BMA zich beriep op het Towercast-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Door middel van versneld onderzoek heeft de BMA verschillende actoren uit de sector gecontacteerd en gegevens verzameld om de marktposities en de mogelijke impact van de transactie te beoordelen. Nadat de BMA Dossche Mills en Ceres had geïnformeerd over haar voorlopige conclusies, en na bijkomend onderzoek, hebben de partijen aangegeven de overeenkomsten voor de voorgenomen transactie te beëindigen. Om deze reden heeft de BMA aangekondigd om het onderzoek af te sluiten na het nakijken van de uit de beëindiging van de transactie voortvloeiende verplichtingen.
Private handhaving
De Hoge Raad beslist om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie inzake truckkartelschadezaken in Nederland
Op 21 maart 2025 heeft de Hoge Raad besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) in een truckkartelschadezaak.
Tussen 1997 en 2011 bestond er op de Europese markt voor vrachtwagens een omvangrijk kartel van truckfabrikanten. De Europese Commissie heeft in 2016 en 2017 vastgesteld dat dit kartel een enkelvoudige en voortdurende inbreuk vormde op artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst, met geheime prijsafspraken over brutoprijsverhogingen en de doorberekening van kosten voor emissietechnologieën als kern. Aan alle truckfabrikanten, met uitzondering van MAN, werden door de Commissie geldboetes opgelegd.
Na deze vaststelling door de Europese Commissie zijn in Nederland een groot aantal schadevergoedingsvorderingen (zogenaamde “follow-on damage claims”) aanhangig gemaakt door partijen die stellen schade te hebben geleden als gevolg van dit truckkartel. Een centrale vraag in deze procedures betreft de kwestie welk nationaal recht van toepassing is op deze vorderingen. De Rechtbank Amsterdam heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Op zijn beurt heeft de Hoge Raad beslist om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen.
De eerste vraag van de rechtbank is of een enkele en voortdurende inbreuk op het Europese kartelverbod moet worden aangemerkt als i) een onrechtmatige gedraging die per benadeelde leidt tot één schadevordering, of ii) als een onrechtmatige gedraging die per transactie leidt tot een afzonderlijke schadevordering. Dit roept de vraag op of het toepasselijke recht per benadeelde of per transactie moet worden bepaald. Omdat de vraag hoe een ‘enkele en voortdurende inbreuk’ in dit verband moet worden bepaald Unierechtelijk van aard is, zal de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen stellen aan het Hof. Het antwoord op deze vraag is ook van belang voor de vraag welke conflictenrechtelijke regeling temporeel van toepassing is. Om te bepalen of de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad of Verordening Rome II van toepassing is, is uitleg van Verordening Rome II nodig. Daarom zal de Hoge Raad ook hierover vragen stellen aan het Hof. Ten slotte heeft de rechtbank vragen gesteld over de toepassing van artikel 6, lid 3, van Verordening Rome II. Omdat dit een uitleg van Unierecht betreft waarover redelijke twijfel mogelijk is, zal de Hoge Raad zich ook op dit punt via de prejudiciële vraagstellingsprocedure wenden tot het Hof.