Nieuwsbrief Mededingingsrecht: Maart 2025

 10 maart 2025 | Blog

Afgelopen maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.

Kartelafspraken

Europese Commissie stuurt Aanvullende Mededeling van Bezwaren aan Lufthansa over A++ trans-Atlantische joint venture

Op 15 januari 2025 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) een Aanvullende Mededeling van Bezwaren gestuurd naar Lufthansa met betrekking tot de A++ trans-Atlantische joint venture tussen Lufthansa, United Airlines en Air Canada. De Commissie is van mening dat deze joint venture de concurrentie op de route Frankfurt – New York beperkt.

De Commissie overweegt voorlopige maatregelen te treffen om te voorkomen dat er ernstige en onherstelbare schade aan de concurrentie ontstaat. Concreet wil de Commissie Lufthansa opleggen om Condor opnieuw toegang te geven tot de feed traffic van Lufthansa van en naar de luchthaven van Frankfurt, onder de voorwaarden die in juni 2024 tussen beide luchtvaartmaatschappijen zijn overeengekomen. Feed traffic verwijst naar passagiers die via een hub vliegen om over te stappen op langeafstandsvluchten. De Commissie is bezorgd dat Condor, zonder deze toegang, mogelijk niet in staat is om duurzaam te opereren op de route Frankfurt – New York en gedwongen wordt zich terug te trekken.

Deze actie volgt op een eerder gestarte procedure tegen Lufthansa, United en Air Canada in augustus 2024. De aanvankelijke bezwaren waren dat voorlopige maatregelen nodig zouden zijn om de effectiviteit van een eventueel definitief besluit van de Commissie in de toekomst te waarborgen.

Private handhaving

Het Hof van Justitie doet uitspraak over de overdracht van rechten in het kader van collectieve schadevorderingen

In een procedure tussen ASG 2 Ausgleichsgesellschaft für die Sägeindustrie Nordrhein-Westfalen GmbH ("ASG 2") en het Land Nordrhein-Westfalen ("Land"), heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie ("Hof") uitspraak gedaan over de overdracht van rechten in het kader van collectieve acties tegen inbreuken op het mededingingsrecht.

De procedure tussen de partijen betreft een collectieve schadeclaim ingediend door ASG 2 op basis van rechten die aan haar zijn overgedragen door 32 zagerijen in Duitsland, België en Luxemburg. De zagerijen beweren dat het Land en andere boseigenaren artikel 101 VWEU hebben geschonden. Volgens de zagerijen heeft het Land de prijzen voor onbewerkt naaldhout geharmoniseerd voor zichzelf en andere boseigenaren. Volgens ASG 2 vormt dit een schending van artikel 101 VWEU. Via ASG 2 proberen de zagerijen compensatie te verkrijgen voor de schade die is veroorzaakt door de verhoogde prijzen als gevolg van de geharmoniseerde prijzen.

Het Land beweert echter dat ASG 2 volgens de Duitse wet geen schadevergoeding kan vorderen als gevolg van een inbreuk op het mededingingsrecht. In antwoord op prejudiciële vragen omtrent de mogelijkheid tot collectieve schadevergoedingen, stelt het Hof eerst vast dat Richtlijn 2014/104 de lidstaten niet verplicht een mechanisme voor collectieve schadeclaims in te voeren. Evenmin stelt het voorwaarden met betrekking tot de overdracht van rechten. Het is derhalve aan de lidstaten om de regels vast te stellen die het uitoefenen van het recht op schadevergoeding voor schade veroorzaakt door een inbreuk op het mededingingsrecht te regelen. Het Hof herhaalt in dit verband echter dat het effectiviteitsbeginsel vereist dat regels en procedures met betrekking tot het uitoefenen van schadeclaims het niet praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken om het Unierecht op volledige schadevergoeding als gevolg van een inbreuk op het mededingingsrecht uit te voeren. De lidstaten hebben de vrijheid om de procedureregels vast te stellen, mits het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen. Het is aan de nationale rechter om te beslissen of de Duitse regels aan deze normen voldoen.

Hof van Justitie verduidelijkt internationale bevoegdheid bij kartelschade door dochteronderneming

Op 13 februari 2025 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”)  uitspraak gedaan over de internationale bevoegdheid bij schadevergoedingsvorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht. De zaak vloeit voort uit een prejudiciële verwijzing van de Nederlandse Hoge Raad over de uitleg van artikel 8, punt 1, van de Brussel I bis-verordening (Verordening 1215/2012). De centrale vraag was of moedermaatschappij Heineken en haar dochteronderneming Athenian Brewery, gevestigd in verschillende lidstaten, gezamenlijk voor de rechter van de woonplaats van de moedermaatschappij kunnen worden gedaagd in een procedure over de inbreuk op artikel 102 VWEU door de dochteronderneming (Athenian Brewery).

Het Hof bevestigde dat de rechter van de woonplaats van de moedermaatschappij zijn internationale bevoegdheid mag baseren op het vermoeden van beslissende invloed. Dit vermoeden geldt wanneer de moedermaatschappij direct of indirect (nagenoeg) het volledige kapitaal van de dochteronderneming bezit. Artikel 8, punt 1, van de Brussel I bis-verordening verzet zich niet tegen een dergelijke bevoegdheidsgrond, mits de samenhang tussen de vorderingen voldoende hecht is om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Het is eveneens niet vereist dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij voor de inbreuk op de mededingingsregels van de Unie niet is vastgesteld in een definitief besluit van de Commissie.

Tegelijkertijd benadrukte het Hof dat verweerders de mogelijkheid dienen te hebben om tegenbewijs te leveren.

Misbruik van een economische machtspositie

Europees Hof van Justitie verduidelijkt dat een weigering van een dominant platform om app-interoperabiliteit te garanderen, misbruik kan vormen

Op 25 februari 2025 heeft het Hof van Justitie (“Hof”) arrest gewezen in zaak C-233/23. De zaak betreft een prejudiciële verwijzing door de Italiaanse Raad van State. In 2018 lanceerde Enel X Italia de JuicePass-app, beschikbaar voor gebruikers van mobiele apparaten met het Android OS-besturingssysteem. De app stelt gebruikers in staat om laadstations op een kaart te zoeken en te reserveren. Enel verzocht Google om JuicePass interoperabel te maken met Android Auto, waarmee Android OS-gebruikers apps op hun telefoon rechtstreeks op het scherm van het infotainmentsysteem van een voertuig kunnen weergeven. Google stelt templates beschikbaar voor de ontwikkeling van media- en messagingapps die interoperabel zijn met Android Auto en stelt zijn eigen apps, Google Maps en Waze, beschikbaar voor navigatiedoeleinden. Google weigerde om JuicePass interoperabel te maken met Android Auto. Na een klacht van Enel legde de Italiaanse mededingingsautoriteit (“AGCM”) Google een boete op van meer dan €102 miljoen wegens misbruik van haar dominante positie. Google stelde beroep in tegen dit besluit waarna de zaak bij de Italiaanse Raad van State terecht kwam, die vragen heeft gesteld aan het Hof.

Het Hof oordeelt dat de weigering door een onderneming met een dominante positie om interoperabiliteit met een app van een derde partij mogelijk te maken, misbruik van een machtspositie kan vormen, zelfs wanneer het platform niet onontbeerlijk is voor de commerciële exploitatie van die app. Het onontbeerlijkheidscriterium werd vastgesteld door het Hof in zijn arrest van 26 november 1998 in de zaak Bronner (C-7/97). In tegenstelling tot het Bronner-arrest, waarin de dominante onderneming weigerde toegang te verlenen tot het distributienetwerk dat zij ten behoeve van haar eigen activiteiten had ontwikkeld, heeft Google Android Auto specifiek ontwikkeld om derde partijen toegang te geven tot zijn digitale infrastructuur. Daarom concludeert het Hof dat het onontbeerlijkheidscriterium niet van toepassing is.

In plaats daarvan moet worden vastgesteld of de weigering van een dominante onderneming om toegang te verlenen tot zijn platform “daadwerkelijk of potentieel tot gevolg heeft dat de ontwikkeling op de markt van een product of een dienst die – minstens potentieel – concurreert met een product of dienst die door de onderneming met een machtspositie wordt of kan worden geleverd, wordt uitgesloten, belemmerd of vertraagd, en of er sprake is van een gedraging die de op verdienste gebaseerde mededinging beperkt en aldus de consument schade kan berokkenen.” Dit criterium is ook niet afhankelijk van de vraag of daadwerkelijke mededingingsbeperkende effecten zich hebben voorgedaan. De mogelijkheid om de mededinging op basis van verdienste te beperken, zelfs zonder aantoonbaar effect, is voldoende om misbruik van een dominante positie vast te stellen.

Dit betekent ook dat de dominante onderneming mogelijk verplicht kan worden om interoperabiliteit met zijn digitale infrastructuur te waarborgen. De weigering om interoperabiliteit te verlenen kan gerechtvaardigd zijn indien het de integriteit of veiligheid van het betrokken platform in gevaar zou brengen, of indien het om andere technische redenen onmogelijk zou zijn om interoperabiliteit te garanderen. De bewijslast voor het aanvoeren en onderbouwen van een objectieve rechtvaardigingsgrond ligt echter bij de dominante onderneming en niet bij de mededingingsautoriteit.

Rechter bevestigt boete ACM aan Leadiant voor excessieve prijs voor CDCA

De Rechtbank Rotterdam heeft uitspraak gedaan in een zaak tussen de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) en geneesmiddelenfabrikant Leadiant over misbruik van een economische machtspositie. De ACM had de fabrikant een boete opgelegd wegens het vragen van een excessieve prijs voor haar CDCA-geneesmiddel in Nederland. De rechtbank bevestigde dat de ACM terecht had vastgesteld dat de fabrikant misbruik had gemaakt van zijn economische machtspositie.

De rechtbank erkende dat de registratie van CDCA als geneesmiddel voor de behandeling van CTX voordelen biedt die een zekere prijsverhoging kunnen rechtvaardigen. Echter, de prijs was met tussenstappen gestegen van EUR 46,- naar EUR 13.090,- per verpakking, wat de rechtbank buitenproportioneel achtte. De werkzame stof in het geneesmiddel wordt al decennialang succesvol gebruikt voor de behandeling van CTX. De fabrikant maakte enkel gebruik van de mogelijkheid om het middel administratief te registreren en zo een exclusief recht te verwerven, waarna een exorbitante prijsverhoging werd toegepast. De rechtbank beschouwde dit als een schoolvoorbeeld van misbruik van een economische machtspositie, ten koste van kwetsbare patiënten.

De rechtbank oordeelde dat de ACM terecht een boete had opgelegd, maar verlaagde het boetebedrag van EUR19.569.500 naar EUR17.029.000. Dit was het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, tussen het moment van het uitbrengen van het eerste rapport en uitspraak door de rechtbank ligt een termijn van ongeveer 4,5 jaar. Naar vaste jurisprudentie geldt in kartelzaken dat een termijn van 3,5 jaar voor de bestuurlijke fase en de rechtbank fase samen als redelijk is aan te merken.

Concentratietoezicht

BMA keurt overname van Popelin door Multipharma onder voorwaarden goed

De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) heeft op 4 februari 2025 de overname van Popelin door Mulitpharma onder bepaalde voorwaarden goedgekeurd, Multipharma is een Belgische coöperatieve vennootschap met een netwerk van 279 apotheken en een groothandel-distributiecentrum. Popelin is recent opgericht en omvat de farmaceutische activiteiten van Goed Farma, met 92 apotheken in Vlaanderen en een groothandel in Mechelen. Gezien de omzet van beide bedrijven was de fusie onderworpen aan voorafgaand toezicht door de BMA.

De BMA onderzocht de overname op mogelijke gevolgen voor de detailhandelsverkoop van farmaceutische producten en de groothandel-verdeling in farmaceutische producten. Er werd gekeken naar mogelijke effecten op prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van farmaceutische producten en diensten. Het onderzoek concludeerde dat er in 14 lokale markten rond apotheken in Mechelen en Willebroek ernstige twijfels waren over de toelaatbaarheid van de overname vanwege de verhoogde marktpositie van Multipharma.

Om de mededingingsbezwaren weg te nemen, heeft Multipharma verbintenissen aangeboden. Voor Mechelen omvat dit de desinvestering van vier apotheken en een verbod op het aanvragen van nieuwe licenties of het verwerven van bestaande licenties zonder goedkeuring van de BMA. Voor Willebroek verbindt Multipharma zich ertoe om haar twee tijdelijk gesloten apotheken definitief te sluiten en geen nieuwe licenties aan te vragen of bestaande licenties te verwerven zonder goedkeuring van de BMA. De BMA achtte de verbintenissen voldoende om de overname goed te keuren.

Afgelopen maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.

Kartelafspraken

Europese Commissie stuurt Aanvullende Mededeling van Bezwaren aan Lufthansa over A++ trans-Atlantische joint venture

Op 15 januari 2025 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) een Aanvullende Mededeling van Bezwaren gestuurd naar Lufthansa met betrekking tot de A++ trans-Atlantische joint venture tussen Lufthansa, United Airlines en Air Canada. De Commissie is van mening dat deze joint venture de concurrentie op de route Frankfurt – New York beperkt.

De Commissie overweegt voorlopige maatregelen te treffen om te voorkomen dat er ernstige en onherstelbare schade aan de concurrentie ontstaat. Concreet wil de Commissie Lufthansa opleggen om Condor opnieuw toegang te geven tot de feed traffic van Lufthansa van en naar de luchthaven van Frankfurt, onder de voorwaarden die in juni 2024 tussen beide luchtvaartmaatschappijen zijn overeengekomen. Feed traffic verwijst naar passagiers die via een hub vliegen om over te stappen op langeafstandsvluchten. De Commissie is bezorgd dat Condor, zonder deze toegang, mogelijk niet in staat is om duurzaam te opereren op de route Frankfurt – New York en gedwongen wordt zich terug te trekken.

Deze actie volgt op een eerder gestarte procedure tegen Lufthansa, United en Air Canada in augustus 2024. De aanvankelijke bezwaren waren dat voorlopige maatregelen nodig zouden zijn om de effectiviteit van een eventueel definitief besluit van de Commissie in de toekomst te waarborgen.

Private handhaving

Het Hof van Justitie doet uitspraak over de overdracht van rechten in het kader van collectieve schadevorderingen

In een procedure tussen ASG 2 Ausgleichsgesellschaft für die Sägeindustrie Nordrhein-Westfalen GmbH ("ASG 2") en het Land Nordrhein-Westfalen ("Land"), heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie ("Hof") uitspraak gedaan over de overdracht van rechten in het kader van collectieve acties tegen inbreuken op het mededingingsrecht.

De procedure tussen de partijen betreft een collectieve schadeclaim ingediend door ASG 2 op basis van rechten die aan haar zijn overgedragen door 32 zagerijen in Duitsland, België en Luxemburg. De zagerijen beweren dat het Land en andere boseigenaren artikel 101 VWEU hebben geschonden. Volgens de zagerijen heeft het Land de prijzen voor onbewerkt naaldhout geharmoniseerd voor zichzelf en andere boseigenaren. Volgens ASG 2 vormt dit een schending van artikel 101 VWEU. Via ASG 2 proberen de zagerijen compensatie te verkrijgen voor de schade die is veroorzaakt door de verhoogde prijzen als gevolg van de geharmoniseerde prijzen.

Het Land beweert echter dat ASG 2 volgens de Duitse wet geen schadevergoeding kan vorderen als gevolg van een inbreuk op het mededingingsrecht. In antwoord op prejudiciële vragen omtrent de mogelijkheid tot collectieve schadevergoedingen, stelt het Hof eerst vast dat Richtlijn 2014/104 de lidstaten niet verplicht een mechanisme voor collectieve schadeclaims in te voeren. Evenmin stelt het voorwaarden met betrekking tot de overdracht van rechten. Het is derhalve aan de lidstaten om de regels vast te stellen die het uitoefenen van het recht op schadevergoeding voor schade veroorzaakt door een inbreuk op het mededingingsrecht te regelen. Het Hof herhaalt in dit verband echter dat het effectiviteitsbeginsel vereist dat regels en procedures met betrekking tot het uitoefenen van schadeclaims het niet praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken om het Unierecht op volledige schadevergoeding als gevolg van een inbreuk op het mededingingsrecht uit te voeren. De lidstaten hebben de vrijheid om de procedureregels vast te stellen, mits het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel in acht worden genomen. Het is aan de nationale rechter om te beslissen of de Duitse regels aan deze normen voldoen.

Hof van Justitie verduidelijkt internationale bevoegdheid bij kartelschade door dochteronderneming

Op 13 februari 2025 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”)  uitspraak gedaan over de internationale bevoegdheid bij schadevergoedingsvorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht. De zaak vloeit voort uit een prejudiciële verwijzing van de Nederlandse Hoge Raad over de uitleg van artikel 8, punt 1, van de Brussel I bis-verordening (Verordening 1215/2012). De centrale vraag was of moedermaatschappij Heineken en haar dochteronderneming Athenian Brewery, gevestigd in verschillende lidstaten, gezamenlijk voor de rechter van de woonplaats van de moedermaatschappij kunnen worden gedaagd in een procedure over de inbreuk op artikel 102 VWEU door de dochteronderneming (Athenian Brewery).

Het Hof bevestigde dat de rechter van de woonplaats van de moedermaatschappij zijn internationale bevoegdheid mag baseren op het vermoeden van beslissende invloed. Dit vermoeden geldt wanneer de moedermaatschappij direct of indirect (nagenoeg) het volledige kapitaal van de dochteronderneming bezit. Artikel 8, punt 1, van de Brussel I bis-verordening verzet zich niet tegen een dergelijke bevoegdheidsgrond, mits de samenhang tussen de vorderingen voldoende hecht is om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Het is eveneens niet vereist dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij voor de inbreuk op de mededingingsregels van de Unie niet is vastgesteld in een definitief besluit van de Commissie.

Tegelijkertijd benadrukte het Hof dat verweerders de mogelijkheid dienen te hebben om tegenbewijs te leveren.

Misbruik van een economische machtspositie

Europees Hof van Justitie verduidelijkt dat een weigering van een dominant platform om app-interoperabiliteit te garanderen, misbruik kan vormen

Op 25 februari 2025 heeft het Hof van Justitie (“Hof”) arrest gewezen in zaak C-233/23. De zaak betreft een prejudiciële verwijzing door de Italiaanse Raad van State. In 2018 lanceerde Enel X Italia de JuicePass-app, beschikbaar voor gebruikers van mobiele apparaten met het Android OS-besturingssysteem. De app stelt gebruikers in staat om laadstations op een kaart te zoeken en te reserveren. Enel verzocht Google om JuicePass interoperabel te maken met Android Auto, waarmee Android OS-gebruikers apps op hun telefoon rechtstreeks op het scherm van het infotainmentsysteem van een voertuig kunnen weergeven. Google stelt templates beschikbaar voor de ontwikkeling van media- en messagingapps die interoperabel zijn met Android Auto en stelt zijn eigen apps, Google Maps en Waze, beschikbaar voor navigatiedoeleinden. Google weigerde om JuicePass interoperabel te maken met Android Auto. Na een klacht van Enel legde de Italiaanse mededingingsautoriteit (“AGCM”) Google een boete op van meer dan €102 miljoen wegens misbruik van haar dominante positie. Google stelde beroep in tegen dit besluit waarna de zaak bij de Italiaanse Raad van State terecht kwam, die vragen heeft gesteld aan het Hof.

Het Hof oordeelt dat de weigering door een onderneming met een dominante positie om interoperabiliteit met een app van een derde partij mogelijk te maken, misbruik van een machtspositie kan vormen, zelfs wanneer het platform niet onontbeerlijk is voor de commerciële exploitatie van die app. Het onontbeerlijkheidscriterium werd vastgesteld door het Hof in zijn arrest van 26 november 1998 in de zaak Bronner (C-7/97). In tegenstelling tot het Bronner-arrest, waarin de dominante onderneming weigerde toegang te verlenen tot het distributienetwerk dat zij ten behoeve van haar eigen activiteiten had ontwikkeld, heeft Google Android Auto specifiek ontwikkeld om derde partijen toegang te geven tot zijn digitale infrastructuur. Daarom concludeert het Hof dat het onontbeerlijkheidscriterium niet van toepassing is.

In plaats daarvan moet worden vastgesteld of de weigering van een dominante onderneming om toegang te verlenen tot zijn platform “daadwerkelijk of potentieel tot gevolg heeft dat de ontwikkeling op de markt van een product of een dienst die – minstens potentieel – concurreert met een product of dienst die door de onderneming met een machtspositie wordt of kan worden geleverd, wordt uitgesloten, belemmerd of vertraagd, en of er sprake is van een gedraging die de op verdienste gebaseerde mededinging beperkt en aldus de consument schade kan berokkenen.” Dit criterium is ook niet afhankelijk van de vraag of daadwerkelijke mededingingsbeperkende effecten zich hebben voorgedaan. De mogelijkheid om de mededinging op basis van verdienste te beperken, zelfs zonder aantoonbaar effect, is voldoende om misbruik van een dominante positie vast te stellen.

Dit betekent ook dat de dominante onderneming mogelijk verplicht kan worden om interoperabiliteit met zijn digitale infrastructuur te waarborgen. De weigering om interoperabiliteit te verlenen kan gerechtvaardigd zijn indien het de integriteit of veiligheid van het betrokken platform in gevaar zou brengen, of indien het om andere technische redenen onmogelijk zou zijn om interoperabiliteit te garanderen. De bewijslast voor het aanvoeren en onderbouwen van een objectieve rechtvaardigingsgrond ligt echter bij de dominante onderneming en niet bij de mededingingsautoriteit.

Rechter bevestigt boete ACM aan Leadiant voor excessieve prijs voor CDCA

De Rechtbank Rotterdam heeft uitspraak gedaan in een zaak tussen de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) en geneesmiddelenfabrikant Leadiant over misbruik van een economische machtspositie. De ACM had de fabrikant een boete opgelegd wegens het vragen van een excessieve prijs voor haar CDCA-geneesmiddel in Nederland. De rechtbank bevestigde dat de ACM terecht had vastgesteld dat de fabrikant misbruik had gemaakt van zijn economische machtspositie.

De rechtbank erkende dat de registratie van CDCA als geneesmiddel voor de behandeling van CTX voordelen biedt die een zekere prijsverhoging kunnen rechtvaardigen. Echter, de prijs was met tussenstappen gestegen van EUR 46,- naar EUR 13.090,- per verpakking, wat de rechtbank buitenproportioneel achtte. De werkzame stof in het geneesmiddel wordt al decennialang succesvol gebruikt voor de behandeling van CTX. De fabrikant maakte enkel gebruik van de mogelijkheid om het middel administratief te registreren en zo een exclusief recht te verwerven, waarna een exorbitante prijsverhoging werd toegepast. De rechtbank beschouwde dit als een schoolvoorbeeld van misbruik van een economische machtspositie, ten koste van kwetsbare patiënten.

De rechtbank oordeelde dat de ACM terecht een boete had opgelegd, maar verlaagde het boetebedrag van EUR19.569.500 naar EUR17.029.000. Dit was het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, tussen het moment van het uitbrengen van het eerste rapport en uitspraak door de rechtbank ligt een termijn van ongeveer 4,5 jaar. Naar vaste jurisprudentie geldt in kartelzaken dat een termijn van 3,5 jaar voor de bestuurlijke fase en de rechtbank fase samen als redelijk is aan te merken.

Concentratietoezicht

BMA keurt overname van Popelin door Multipharma onder voorwaarden goed

De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) heeft op 4 februari 2025 de overname van Popelin door Mulitpharma onder bepaalde voorwaarden goedgekeurd, Multipharma is een Belgische coöperatieve vennootschap met een netwerk van 279 apotheken en een groothandel-distributiecentrum. Popelin is recent opgericht en omvat de farmaceutische activiteiten van Goed Farma, met 92 apotheken in Vlaanderen en een groothandel in Mechelen. Gezien de omzet van beide bedrijven was de fusie onderworpen aan voorafgaand toezicht door de BMA.

De BMA onderzocht de overname op mogelijke gevolgen voor de detailhandelsverkoop van farmaceutische producten en de groothandel-verdeling in farmaceutische producten. Er werd gekeken naar mogelijke effecten op prijzen, kwaliteit en toegankelijkheid van farmaceutische producten en diensten. Het onderzoek concludeerde dat er in 14 lokale markten rond apotheken in Mechelen en Willebroek ernstige twijfels waren over de toelaatbaarheid van de overname vanwege de verhoogde marktpositie van Multipharma.

Om de mededingingsbezwaren weg te nemen, heeft Multipharma verbintenissen aangeboden. Voor Mechelen omvat dit de desinvestering van vier apotheken en een verbod op het aanvragen van nieuwe licenties of het verwerven van bestaande licenties zonder goedkeuring van de BMA. Voor Willebroek verbindt Multipharma zich ertoe om haar twee tijdelijk gesloten apotheken definitief te sluiten en geen nieuwe licenties aan te vragen of bestaande licenties te verwerven zonder goedkeuring van de BMA. De BMA achtte de verbintenissen voldoende om de overname goed te keuren.