Actualiteiten overheidsprivaatrecht – september 2020

8 oktober 2020 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer uitspraken over de stelplicht- en bewijslast bij besluitaansprakelijkheid, de ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter bij een handhavingsgeschil, en overheidsaansprakelijkheid met betrekking tot coffeeshopbeleid.

Niet-ontvankelijk door materiële resultaat

De rechtbank Den Haag heeft Stichting Dier & Recht niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, omdat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open staat bij de bestuursrechter ten aanzien van het materiële resultaat – het handhavend optreden tegen het gebruik van houten en betonnen roostervloeren in de kalverhouderij – dat Dier & Recht met de civielrechtelijke procedure beoogt te bereiken. Dier & Recht kan de NVWA verzoeken om handhavend op te treden, indien in een concreet geval in strijd met het Besluit houders van dieren (Bhvd) wordt gehandeld. De bestuursrechter kan naar aanleiding van een beroep tegen het besluit op een dergelijk handhavingsverzoek beoordelen of een bepaalde handelwijze, zoals het gebruik van houten en/of betonnen roostervloeren in de stalinrichting van vleeskalveren, al dan niet in strijd is met het Bhvd.

Besluitaansprakelijkheid: stelplicht en bewijslast causaal verband

Een arrest van de Hoge Raad gaat over het causaal verband (als bedoeld in art. 6:162 lid 1 BW) tussen een onrechtmatig besluit en schade. Dit verband moest worden vastgesteld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist of gehandeld indien het niet het onrechtmatige besluit had genomen. Bij deze beoordeling moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen. Als eerst nog een verordening moet worden aangepast voordat een rechtmatige vergunning kon worden verleend, kon die vergunning dus niet worden verleend op het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen. Interessanter is dat de Hoge Raad benadrukt dat de hoofdregel is dat de stelplicht en bewijslast ter zake van het condicio sine qua non-verband op de benadeelde rusten (art. 150 Rv). Dit geldt ook bij besluitaansprakelijkheid. Hiermee wijkt de Hoge Raad af van de lijn in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak. Wel kan de rechter soms een verzwaarde motiveringsplicht voor de overheid of een bewijsvermoeden aannemen dan wel de bewijslast omkeren.

Staat hoeft Viruswaarheid geen inzage te geven in gevraagde stukken over coronavirus

Viruswaarheid wil in een nog te starten bodemprocedure de rechtmatigheid van de coronamaatregelen door een rechter laten toetsen. Daarom vordert Viruswaarheid inzage in en afschrift van diverse stukken. De voorzieningenrechter heeft de inzagevordering afgewezen, omdat niet aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. Zo is een groot deel van de gevraagde stukken al openbaar. Daar komt bij dat Viruswaarheid alle feiten en omstandigheden waarop hij de gestelde onrechtmatige daad van de Staat baseert ook in een kort geding bij de voorzieningenrechter in Den Haag naar voren heeft gebracht. Deze voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de maatregelen zowel wat betreft het besluitvormingsproces als wat betreft de inhoud niet onrechtmatig zijn. Viruswaarheid heeft in dit kort geding geen nieuwe stellingen naar voren gebracht ter onderbouwing dat de coronamaatregelen onrechtmatig zijn. Viruswaarheid heeft derhalve onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad bestaat waarop zijn inzagevordering kan worden gebaseerd.

Geen uitzondering op verjaringstermijn

In een adoptiezaak aangespannen tegen de Staat en Stichting Kind en Toekomst heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de vorderingen van eiseres verjaard zijn. Eiseres is in 1992 in Sri Lanka geboren en is kort daarna door Nederlandse (adoptie)ouders geadopteerd. Na een Zembla uitzending in 2017 over misstanden bij adopties in Sri Lanka heeft eiseres een aansprakelijkstelling verstuurd aan de Staat en bemiddelingsorganisatie Stichting Kind en Toekomst. De rechtbank Den Haag komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van eiseres. De rechter moest eerst toetsen of de wettelijke verjaringstermijn van twintig jaar hier standhoudt. Dat is het geval. Vanwege de rechtszekerheid wordt de verjaringstermijn uit art. 3:310 lid 1 BW strikt toegepast. Een uitzondering is in deze zaak niet aan de orde. Tot dat oordeel komt de rechtbank na afweging van de gezichtspunten opgenomen in het arrest de Erven I/de Schelde uit 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5635).

Geen gebrek of tekortkoming in huurovereenkomst standplaats

De huurder van een standplaats stelde in de zaak die ten grondslag lag aan een recent arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de verhuurder (thans een woningcorporatie, daarvoor een gemeente) te kort schoot in de nakoming van de huurovereenkomst door de aanwezigheid van bodem- en grondwaterverontreinigingen, in het bijzonder een (sterke) koperverontreiniging op het perceel waartoe de standplaats behoort. Nadat de kantonrechter de huurder reeds in het ongelijk had gesteld, doet het Gerechtshof dat in voornoemd arrest ook. Het Gerechtshof komt feitelijk om twee redenen tot deze conclusie. Enerzijds omdat uit onderzoek is komen vast te staan dat de vastgestelde verontreinigingen geen humaan risico met zich brengen en anderzijds – onder verwijzing naar de huurovereenkomst en de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:203 BW – omdat huurder geen gebruik van de standplaats had mogen verwachten dat volledig vrij was van enige vorm van verontreiniging, doch slechts een gebruik zoals dat was overeengekomen. Hetgeen volgens het Gerechtshof mogelijk is. De vorderingen tegen de verhuurder (en de gemeente als oud-verhuurder op grond van onrechtmatige daad) stuiten daarop af.

Coffeeshophouder niet van slecht levensgedrag, gemeente handelt wel onrechtmatig

In een arrest van het gerechtshof Den Haag ging het om een coffeeshophouder die strafrechtelijk werd vervolgd voor diverse strafbare feiten, waaronder het op voorraad hebben van een te grote hoeveelheid cannabis. De burgemeester betichtte de coffeeshophouder zich schuldig te maken aan slecht levensgedrag. Hij weigerde daarom de verlofaanvraag, die vereist is om een coffeeshop te mogen exploiteren. Die weigeringsgrond hield bij de bestuursrechter geen stand. Daartoe was van belang dat het OM in de vervolging voor het Opiumwetdelict niet-ontvankelijk was verklaard en de coffeeshophouder inmiddels van de andere strafbare feiten was vrijgesproken. De burgemeester werd door de bestuursrechter opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Hij probeerde aan een schadevergoeding te ontkomen door de coffeeshop het verlof vervolgens alsnog te verlenen en bij separaat besluit de bezwaren gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Nu de nieuwe beslissing op bezwaar leidde tot eenzelfde gevolg – namelijk geen verlening van het verlof – zou de schade niet zijn geleden als gevolg van de (achteraf onterechte) weigering. Ook stelde hij dat de formele rechtskracht van de nieuwe beslissing op bezwaar (nu daartegen geen bezwaar was gemaakt) aan een schadevergoeding in de weg stond. In beide verweren gaat het hof niet mee. Het hof houdt de gemeente dan ook aansprakelijk voor de schade die de nieuwe coffeeshophouder ten gevolge van de onterechte weigering heeft geleden. Voor schadevergoeding (over de hoogte procederen partijen verder) bestaat slechts aanleiding voor zover de gederfde opbrengsten betrekking hebben op activiteiten die ‘binnen de grenzen van het gedoogbeleid blijven’.

Is een fietspad met een groef een gebrekkige opstal?

In een ongeval in 2016 kwam een fietsster ten val nadat haar band bleef steken in een groef in het fietspad. Daarbij liep zij verschillende verwondingen op. Bij het Hof Arnhem-Leeuwarden betoogt zij dat het fietspad een gebrekkige opstal is. Het Hof constateert dat een groef aanwezig was van 3 cm breed en 1,5 cm diep. Het betreft een veelgebruikt fietspad, en de kans is groot dat fietsers het deel gebruiken waarin de sleuf ligt. Er is dus gevaar dat fietsbanden vastlopen. Het Hof past de omkeringsregel toe, en gaat ervan uit dat de val is veroorzaakt door de groef. De gemeente heeft onvoldoende aangevoerd om het tegendeel aannemelijk te maken. Het fietspad is daarmee een gebrekkige opstal, en de gemeente is aansprakelijk voor de schade van de fietsster.   

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Iris den Bieman, Menno Hendriks, Mariëtta Buitenhuis, Stefan van de Sande, Ron de Martines en Burcu Özdemir. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

 

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven